grens tussen privé domein en publiek domein vervaagt. We zijn bij wijze van spreken nu in staat te bekijken hoe bekende Nederlanders en Vlamingen hun dagelijks ontbijt verorberen. Maar die waarneming is natuurlijk vals: die BV of BN heeft wel eerst 's morgens de cameraploeg binnengelaten en is er zich ook voortdurend van bewust dat er een camera op de ontbijttafel is gericht. Er is gewoon geen scherpe grens meer tussen werkelijkheid en representatie. Televisie betekent ook het einde van de grens tussen ‘hoge cultuur’ en ‘lage cultuur’. Het feit dat je op televisie komt, wordt belangrijker dan wat je te zeggen hebt. Vanuit het standpunt van de televisiemaker is de dagelijkse soap net zo belangrijk als de uitzending van de Koningin Elisabeth-wedstrijd.
De auteurs in deze bundel hebben over het algemeen een redelijk positieve kijk op het fenomeen televisie en alle gevolgen die daaraan verbonden zijn. Iedereen die kritiek durft te hebben op het ‘televisiedom’ (en in de eerste plaats is dat Neil Postman met zijn boek We amuseren ons kapot) wordt op de korrel genomen en voor hopeloos ouderwets versleten. Nelleke Noordervliet beschrijft het mooi: ‘Cultuurpessimisme is aderverkalking. Het fuck you-gebaar is me sympathieker dan het geheven vingertje.’ Misschien ben ik daarin inderdaad hopeloos ouderwets, maar ergens vind ik de geheven middenvinger ten minste even erg als de geheven wijsvinger. De auteurs van deze bundel zijn er zich van bewust dat er erg veel rotzooi op de markt is, maar dit mag voor hen geen reden zijn om het medium als dusdanig te veroordelen. Wie in een krantenkiosk rondkijkt, ziet ook dat driekwart van de publicaties uit pure rotzooi bestaat, maar dat is toch geen reden om de drukpers als dusdanig te veroordelen.
Het vreemde is dat de auteurs van deze bundel (o.m. Herman Pleij, Jan Blokker, Hans Magnus Enzensberger en Maarten van Rossem) hun positieve kijk op televisie eigenlijk alleen maar kunnen verantwoorden vanuit een heel fatalistische kijk op cultuur: het veroordelen van televisie heeft geen zin, want de televisie is er nu eenmaal. De twee redacteuren, Maarten Doorman en Michael Zeeman, schrijven: ‘Het gaat niet om de vraag of televisie goed of slecht is. Het is er.’ Als we deze redenering doortrekken, wil dit zeggen dat we alles wat bestaat ook maar moeten aanvaarden. Op dezelfde manier kan men stellen dat kinderarbeid nu eenmaal bestaat, en dat het dus geen zin heeft er kritiek op te leveren. In zijn bespreking van dit boek in de Standaard der Letteren (14 mei 1998) stelt Leo de Haes dat iedereen die kritiek durft te hebben op televisie een ‘achterhoedegevecht’ levert. De enige conclusie die ik daaruit kan trekken, is dat wie zich inzet in de strijd tegen kinderarbeid net zo goed een achterhoedegevecht levert.
Bij het lezen van dit boek had ik een heel vreemd gevoel. Wat het beschrijvende gedeelte betreft, was ik helemaal akkoord: de auteurs slagen er inderdaad in de gevolgen van het tv-hegemonisme goed in kaart te brengen. Maar wat de morele waardering betreft, begrijp ik het gewoon niet. Blijkbaar is er op het vlak van moraliteit inderdaad sprake van een onoverbrugbare kloof, en is er misschien niet eens een dialoog mogelijk. Twee voorbeelden. In de bundel wordt beschreven hoe uitgevers zich bij de beoordeling van een manuscript ook laten leiden door de ‘Fernsehenfähigkeit’ van de auteur. Een uitgebreid interview op televisie is goed voor een plaats in de toptien, dat weet elke uitgever. In deze bundel wordt dat fenomeen gesignaleerd, maar men stelt zich daar geen morele vragen bij. Maar hoeveel fantastische boeken worden ons niet ontstolen, doordat de schrijver geen kop heeft om op televisie te komen en dus niet wordt uitgegeven? (Overigens, is heel dat tv-circus niet een gevolg van de onbekwaamheid van televisiemakers? Ik geloof dat je van elk boeiend mens een boeiend televisieprogramma kunt maken. De schitterendste tv-uitzending die ik ooit gezien heb, is het interview van Bernard Pivot met Marguerite Yourcenar uit 1979. En ondanks het feit dat Yourcenar een heel mooie vrouw was, kan men toch moeilijk beweren dat ze zich aanpaste aan de wetten van het televisiedom.)
Tweede voorbeeld. De auteurs beschrijven hoe in talkshows en in dating-programma's mensen hun meest intieme gevoelens etaleren. De grens tussen publiek en privé valt dan compleet weg, en opnieuw vinden ze dat niet erg. Mij stuit zoiets tegen de borst, hoewel ik moeilijk kan beargumenteren waarom. Als we onze intieme gevoelens op het tv-scherm zomaar aan iedereen prijsgeven, wat blijft er dan nog over om te delen met onze goede vrienden en geliefden? Een intieme relatie is gebaseerd op