eigen taal groot en ontstonden er nieuwe linguïstische disciplines: etymologie, dialectologie, vergelijkende taalwetenschap en fonetiek. In dit klimaat werd de lexicografie een wetenschap bij uitstek.
Midden in die eeuw, in 1849, vond in Gent het eerste Taal- en Letterkundig Congres plaats, waaraan Vlamingen en Nederlanders deelnamen. Het was bijna twintig jaar na de revolutie (in Nederland Opstand en in België Omwenteling genoemd) die in 1830 geleid had tot het ontstaan van de onafhankelijke staat België. Aan het Koninkrijk der Nederlanden, in 1815 door de toenmalige grote mogendheden tot stand gebracht, was een eind gekomen. Maar vele intellectuelen uit het Nederlandstalige gedeelte van België en uit Nederland streefden sinds die breuk naar ‘eenheid van taal in Noord en Zuid’. Op dat congres werd het initiatief genomen tot de samenstelling van een groot, gezaghebbend woordenboek dat de taalkundige eenheid tussen de beide delen van het taalgebied zou bevorderen.
Op het derde Congres, in 1851, presenteerde Matthias de Vries het Ontwerp van een Nederlandsch woordenboek. Hij is de eigenlijke schepper van het WNT. Energiek begon hij in 1852, samen met de erudiete Lammert Allard te Winkel, aan het titanenkarwei. Ten behoeve van het WNT hebben zij in 1863 eerst de sterk historiserende spelling - ‘De Vries en Te Winkel’ ontworpen, die om redenen van de uniformiteit en de verwijzingen binnen het woordenboek in alle delen gehandhaafd bleef. De lezer stuit dus voortdurend op de naam-vals-n, (‘met het oog op den geringen prijs dien de schippers vorderen’) en op woordbeelden als ‘eischen’, ‘loopen’, ‘Nederlandsch’, ‘visch’, ‘zoo’ enz. Aan het voorbereidende werk had ook de Leuvense hoogleraar J.B. David (1801-1866) deelgenomen.
De Vries moest heel wat moeilijkheden overwinnen en had met veel tegenslag te kampen. Aanvankelijk dachten hij en zijn medewerkers in vijfentwintig jaar gereed te zijn en een zevental boekdelen nodig te hebben. Uiteindelijk hebben vijf generaties redacteuren het karwei geklaard in 147 jaar en het overstelpende materiaal gevat in veertig omvangrijke volumina. Pas in 1864 verscheen de eerste aflevering, en in 1882 kwam het eerste deel (A-Ajuin) van zijn ‘taalmuseum’ uit, met een uitvoerige Inleiding.
Heel interessant is de namenlijst van intekenaren. Daar zijn opvallend veel hoofdonderwijzers, onderwijzers (sommigen noemen zich ‘instituteur’) en hulponderwijzers bij. En natuurlijk ontbreken de toenmalige coryfeeën uit Noord en Zuid niet: Potgieter, Fruin, De Geyter, Conscience, Gezelle. Van de taalminnaar Guido Gezelle is bekend dat hij de redactie van het WNT wel honderdduizend notities van Zuid-Nederlandse woorden heeft toegestuurd.
De Vries' beroemde Inleiding heeft het werk van alle latere redacteuren beïnvloed. Maar de tweede generatie redacteuren nam afstand van zijn al te normatieve en nationalistische instelling. Volgens De Vries mochten er geen onwelvoeglijke woorden en uitdrukkingen in voorkomen, geen te incidentele dialectische woorden, Franse, Duitse en Engelse leenwoorden kregen slechts een stiefmoederlijke behandeling, en er mochten enkel citaten uit werken van de beste schrijvers in opgenomen worden; het woordenboek moest immers ook een stijlvormende functie hebben, met name voor de jeugd. Vanaf de tweede generatie werd het WNT een historisch woordenboek waarin de redactie op objectief-wetenschappelijke wijze de ontwikkeling van de Nederlandse woordenschat sinds de 16de eeuw beschreef.
De structuur van de lemma's is echter in beginsel steeds gelijk gebleven: van elk trefwoord geeft het WNT de grammaticale kenmerken; vervolgens de etymologie; dan volgen de minutieuze omschrijving van de oorspronkelijke betekenis en de betekenissen die zich daaruit hebben ontwikkeld met talloze citaten als bewijsplaatsen; het gebruik ervan in verbindingen, uitdrukkingen en spreekwoorden sluit hierbij aan; tenslotte worden de afleidingen en samenstellingen vermeld. Die circa 1,6 miljoen citaten, overwegend chronologisch gerangschikt, zijn geput uit zo'n tienduizend literaire en niet-literaire bronnen, waaronder bijbels, dagboeken, oude kranten en kookboeken. Er is zelfs een vermeldenswaardig standaardwerk bij uit 1909: Het handboek van den scheidsrechter. Die citaten vormen doorgaans boeiende, soms vermakelijke lectuur; ze zijn voorzien van een verkorte bronvermelding.
Het WNT bevat ontzagwekkend veel, maar een volledige inventarisatie van de woordenschat sinds de middeleeuwen biedt het allerminst. Soms staan er zelfs voor de hand liggende woorden niet in. Zo mist de gebruiker - WNT -