traditie geworden. Maar het tij keerde: de druk bezochte Getemde Feeks van dit jaar bewijst afdoende hoe springlevend ‘Diever’ na meer dan een halve eeuw weer is.
Een ander voorbeeld is het plaatsje Hertme bij het Overijsselse Borne. Dat kende vanaf 1956 een jaarlijks passiespel, Het lijden van de Heer, geschreven door de katholieke Brabantse onderwijzer Jan Naaykens, maar redde het aanvankelijk niet: eind jaren zestig zag de organiserende pastoor zich genoodzaakt de traditie te beëindigen, nadat men eerst nog met matig succes een nieuw publiek had weten aan te boren door het spelen van voorstellingen in de Duitse taal. Het openluchttheater ter plaatse werd allengs niet langer onderhouden, raakte in verval, maar is anno 1998 weer een levendig podium, vooral voor muzikale en interculturele evenementen.
Met meer dan de helft van de bijna tachtig natuurtheaters die Nederland een kwart eeuw geleden nog telde liep het minder goed af: ze raakten overwoekerd door bos en struweel of gingen op de schop om plaats te maken voor woning- en wegenbouw. De theaters die er nog zijn, vindt men voor een groot deel in Noord-Brabant. Historisch gesproken houdt dat uiteraard verband met de stimulerende invloed die de rooms-katholieke kerk reeds vanaf de Middeleeuwen op de beoefening van (amateur)toneel heeft uitgeoefend. Ook in onze tijd is het openluchttheater in de eerste plaats het domein van de amateurs, maar de recente opbloei van deze theatervorm is aan het professionele circuit niet voorbijgegaan. Zo nam dertien jaar geleden regisseuse Frances Sanders samen met enkele getrouwen het initiatief het ruim 2000 plaatsen tellende theater in het Amsterdamse Bos een jaarlijks zomerspektakel te bezorgen. Professionele acteurs, soms door de televisie bij een breed publiek bekend, bevolken het podium en spelen van begin juli tot eind augustus voor een steevast bomvolle tribune. Sterker dan andere openluchttheaters lijkt toneel in het Amsterdamse Bos een verkapte uitnodiging tot een waarachtig zomerfeest, waar men onder de toeschouwers waarschijnlijk evenzeer toeristen en recreanten ontmoet als serieus geïnteresseerde theaterbezoekers. Reeds uren voor aanvang is het theater gevuld met groepen familie en vrienden, die zich hebben neergezet rond picknickmand en - niet zelden ook - barbecue of koekenpan. Dat de toegang gratis is en na afloop slechts een vrijwillige bijdrage wordt gevraagd, zal - de ‘Hollandse’ zuinigheid in aanmerking genomen - ongetwijfeld iets met deze toeloop te maken hebben.
Dit jaar speelde Het Amsterdamse Bos een door Jan Veldman geschreven variatie op de legende van de De vliegende Hollander. Het verhaal, in het theater vooral bekend door de opera van Wagner, behelst het tragische lot van een schipper (Felix-Jan Kuypers) die door een vloek van de duivel tot eeuwig zwerven is gedoemd. Eens in de zeven jaar mag hij zijn krankzinnig makende reis onderbreken om de vrouw (Bodil de la Parra) te vinden die in staat is hem trouw te blijven tot in de dood.
Op geraffineerde wijze heeft de schrijver dit oude gegeven verbonden met de actuele werkelijkheid van een modern gezin en de modieuze gekte van een megalomane projectontwikkelaar. De vliegende Hollander is mede door die verbinding naar het heden een spektakel geworden dat ook inhoudelijk wat te bieden heeft. De poëtische en goed in het gehoor liggende tekst van Veldman, de inventieve (gast)regie van Matthijs Rümke, het tegelijk weidse en intieme samenspel van de acteurs - niet in de laatste plaats van Bodil de la Parra en Felix-Jan Kuypers - en niet te vergeten het grandioze, multifunctionele decor van Sanne Danz vormden de basis van een voorstelling die de toeschouwers meesleurde in een soort collectieve ervaring van opwinding en vreugde.
Met onder meer een King Lear en een Kersentuin heeft ‘Het Bos’ in het jongste verleden weliswaar met succes aangetoond ook ‘hors saison’ theater te kunnen maken dat er wezenlijk toe doet, maar het in zomerse ledigheid verkerende publiek laat zich er kennelijk liever toe verleiden gekieteld te worden door minder zwaarwichtig repertoire, dat past bij de geur van braadworst en muggenolie.
Een al sinds 1975 stralende ster onder de Nederlandse theatergezelschappen is Dogtroep. Niet de vaste bespeler van een buitenpodium, maar een bont gezelschap van ‘wilde’ theatermakers, van rusteloze nomaden die de wereld afreizen om te getuigen van een volstrekt eigenzinnige, haast visionaire benadering van het fenomeen theater. Dogtroep valt in feite buiten dit overzicht van theater in de openlucht - men zou het hooguit ‘locatie-