Emotie in het museum. In Flanders Fields
‘Every intelligent person in the world knew that disaster was impending and knew no way to avoid it.’ (H.G. Wells)
Oorlog is de vader van alle dingen, beweerde Heraclitus, en daar weten ze in Ieper iets van. Tussen 1914 en 1918 stierven een half miljoen soldaten in Ypres Salient en raakten er meer dan een miljoen gewond. Ieper zelf werd intussen methodisch verwoest en hoort sindsdien thuis in het rijtje van door oorlogsgeweld verwoeste steden als Dresden, Hiroshima, Stalingrad, Rotterdam en Coventry. Tachtig jaar later is van die verwoesting op het eerste gezicht niets meer te merken. Maar schijn bedriegt. Ter vervanging van het oude ‘oorlogsmuseum’ pakt de stad tachtig jaar na de wapenstilstand uit met een modern en ‘interactief’ museum dat de modernste technieken gebruikt om het verleden op te roepen, de geschiedenis van de ‘gewone mens’ in de oorlog te vertellen, en op de emoties te mikken. Het Londons bureau Event Communication, gespecialiseerd in museumontwerpen, tentoonstellingen en bezoekersattracties, werd daarvoor ingeschakeld.
Het Ieperse museum heeft van een nood een deugd gemaakt: omdat de voorwerpencollectie niet indrukwekkend was (en concurrentie op dat vlak met het Imperial War Museum in Londen of het in 1992 geopende Historial de la Grande Guerre in het Noord-Franse Péronne uitgesloten was) zou men verhalen vertellen en getuigenissen afleggen.
Piet Chielens, coördinator van het In Flanders Fields Musuem verwoordt het als volgt: ‘Nu de generatie van de Eerste Wereldoorlog verdwijnt, moet een museum in haar plaats komen.
Dit museum laat de stem horen van degenen die het allemaal hebben meegemaakt. Zonder te oordelen, zonder afrekeningen, maar met respect, zelfs voor de grootste sabelsleper.’
De stemmen van kunstenaars krijgen een speciale plaats in het museum. Deze bevoorrechte getuigen geven vorm aan de chaos in hun woorden en beelden. Zo wordt in een ‘installatie’ het gedicht van John McCrae In Flanders Fields (met zijn beroemde, elegische eerste strofe en zijn veel minder bekende martiale slot) geconfronteerd met het illusieloze Dulce et decorum est van Wilfred Owen. Terwijl je het vers van Owen over een gasaanval leest én hoort, stijgt de rook in vier groen oplichtende plexiglazen kolommen waarin gasmaskers grijnzen.
Het museum heeft nog van die ‘installaties’ in petto: vier soldaten uit verschillende legers rond het veld-theestel van generaal Haig, de opperbevelhebber van het Britse leger in Vlaanderen (een voorwerp uit de oude collectie dat hier in een allegorische context een nieuw leven krijgt) moeten het einde van de picknick aantonen. Soldaten die elkaar de hand reiken door een doorschijnende wand evoceren dan weer de kerstbestanden. Het koninginnestuk van de ‘installaties’ is een evocatie van het niemandsland in de slag van Passendale, compleet met klank- en lichtspel met rookontwikkeling. In een gesloten ruimte zie je op twee grote schermen soldaten door de modder lopen, sjokken, struikelen (het gaat om nagespeelde oorlogstaferelen). Gevoelige mensen worden voor deze ‘installatie’ gewaarschuwd, maar zoals vaak spreekt wat duidelijk geconcipieerd is om het meest emoties los te weken, uiteindelijk minder aan dan verwacht. Veel navranter is de ‘installatie’, die volgt op niemandsland, gewijd aan de medische zorg na de slachting. De sober gedebiteerde getuigenissen (in vier talen nagespeeld door