de hooggeleerde Spellingcommissie. Ondertussen ontpopt hij zich als de meest talentrijke ‘Vlaamse’ dichter van zijn generatie.
Er was ook die andere Ledeganck, dichter van de Zegeprael van 's lands onafhanglykheid (1834) en van De Vrede (1839). Het eerste werk is het winnende gedicht van een prijsvraag, uitgeschreven door Charles Rogier, minister van binnenlandse zaken. In dit lofdicht blijft Ledeganck nog enigszins op de vlakte. Een onvervalste ode aan de nieuwe staat België is het niet. In De Vrede gaat de dichter verder. De voormalige orangist is Belgicist geworden. Ledeganck schreef dit gedicht uit eigen beweging na de ondertekening van het ‘Verdrag der XXIV artikelen’. Koning Leopold I schatte het alvast naar waarde. De vorst stuurde een vleiende brief naar Ledeganck die ook een financieel toemaatje kreeg. In de wandelgangen sprak men niet meer over De Vrede, maar over het ‘Vierhonderd-franken-lied’. In die periode helde Ledeganck hoe langer hoe meer over naar de verfranste bourgeoisie en ging hij zich verwaand gedragen, ook tegenover zijn Vlaamse vrienden. Dat je als Vlaamsgezinde bijna uitsluitend Frans sprak, was onvermijdelijk, maar de arrogantie waarmee Ledeganck dat deed zette bij velen kwaad bloed. Hij hield wel als eerste een Nederlandse redevoering in de Oost-Vlaamse Provincieraad, maar pas nadat Jan Frans Willems en Ferdinand Augustijn Snellaert lang op hem hadden ingepraat.
Ledegancks neiging tot het Belgicisme nam recht evenredig toe met zijn steile klim op de maatschappelijke ladder. In 1834 schrijft de kandidaat in de letteren zich in aan de rechtenfaculteit van de Gentse universiteit. Ledeganck is dan al plaatsvervangend vrederechter te Kaprijke maar hij wil meer. Na de overwinning met zijn Zegeprael heeft hij kort kunnen proeven van het leven in de mondaine Brusselse milieus. Het bekomt hem slecht. Wegens zijn gebrek aan geld wordt hij er steevast genegeerd. Ledeganck begrijpt dan dat er hem maar één oplossing rest: verder studeren en carrière maken. Kort nadat hij doctor in de rechten is geworden, wordt Ledeganck benoemd tot vrederechter te Zomergem. In 1837 wordt hij verkozen in de Oost-Vlaamse Provincieraad. Ondanks zijn drukke agenda slaagt hij erin grote delen van de Code civil op bekwame wijze in het Nederlands te vertalen. Als in 1842 de eerste organieke wet op het lager onderwijs wordt goedgekeurd, solliciteert de vrederechter met succes naar de hoogaangeschreven betrekking van provinciaal inspecteur. Ondertussen gaat het steeds slechter met zijn gezondheid. Ledeganck voelt dat zijn hardnekkige tuberculosekwaal ernstiger wordt.
De literatuur bleef altijd zijn grootste hobby. Ledeganck las veel, vooral werk van Franse en Engelse auteurs. Zijn eigen ‘verhalende dichtwerken’ kenden een wisselend succes. In de herfst van zijn leven komt Ledegancks talent tot volle ontplooiing. Hij hoeft zich niet meer te bekommeren om zijn maatschappelijke status. Voor het eerst zijn Vlaamse idealen in Ledegancks poëzie nadrukkelijk aanwezig. Kort voor zijn dood schrijft de ‘Nationale dichter’ De Drie Zustersteden.
De gewrongen relatie tussen maatschappelijke carrière en verdediging van de volkstaal is zeker de rode draad van dit boek. Door gebruik te maken van gevarieerde documentatie geven de auteurs ook een goede kijk op het Vlaamse culturele leven in de eerste helft van de negentiende eeuw. Daarbij valt onder meer de stuwende kracht op van de vele literaire genootschappen. Op literair-historisch gebied is hun belang miniem, maar voor de prille Vlaamse Beweging waren deze verenigingen van onschatbare waarde. De laatste decennia werd heel wat onderzoek verricht naar prominente negentiende-eeuwse figuren die als het ware van bovenaf de Vlaamse Beweging hebben gestuurd. De literaire genootschappen blijven echter grotendeels onontgonnen terrein.
Hans Vanacker
paul van de woestijne & hugo notteboom, Een dichter bij ons. Karel Lodewijk Ledeganck (1805-1847), Eeklo, 1997, 288 p. |
In Wetenschappelijke Tijdingen, LVI, nº4, 1997, pp. 227-243 publiceerde Marcel de Smedt een artikel over het leven en het werk van Ledeganck. De Smedt heeft vooral aandacht voor het literaire werk. |