Culturele kroniek
Literatuur
Maniërisme en rederijkerij
‘In formeel opzicht wordt deze kunst gekenmerkt door een virtuoze rijmbehandeling, ingewikkelde constructies en een overdadig gebruik van bastaardwoorden.’ Zo luidt het in het altijd handige Lexicon van literaire termen van H. van Gorp e.a. over Rederijkers-kunst. En bij Maniërisme lezen we: ‘een gekunstelde, gelatiniseerde woordenschat, duisterheid, geleerde toespelingen op de antieke mythologie, frequent gebruik van bepaalde retorische procédés (zoals antithese, anafoor en epifoor, hyperbool, hyperbaton, paronomasia, paradox, perifrase en pleonasme), vergezochte beeldspraak en een complexe en overladen zinsbouw.’
Het zijn karakteriseringen die vrijwel stuk voor stuk - mutatis mutandis - zijn terug te vinden in het debuut van Miguel Declercq, Person@ges.
Het is op zijn minst een merkwaardig debuut, waarin de 22-jarige dichter een grote belezenheid en een ongewoon vakmanschap ten toon spreidt. Vakmanschap, constructie, taalbewustzijn, reflectie, daar draait het grotendeels om in Person@ges. De bundel omvat vier reeksen, met elk hun eigen karakteristieke structuur. ‘In de ban van An’ heet de eerste. Die titel alleen al is, met zijn klankherhaling en binnenrijm en door de dubbelzinnigheid van de uitdrukking ‘in de ban van’, tamelijk typerend voor de manier waarop Declercq tewerk gaat. In de gedichten zelf zien we een personage aan het werk dat een personage creëert, iemand die ‘zich in tweeën droomt’. De creatie gaat met de schepper op de loop, maar toch ook weer niet. Het is niet al te moeilijk om daarin een verwijzing te zien naar het verhaal van Frankenstein (dat wordt ons overigens duidelijk meegedeeld in de flaptekst), maar evengoed naar de aan het maniërisme verwante gedachtewereld van de alchemie (het wemelt in deze gedichten van brouwsels, kolven en retorten), naar de ambiguïteit van de dichterlijke creatie en naar de identiteitsproblematiek van het postmodernisme:
De man vermoedt dat, dus begrijpt dat hier iets geen gestalte
krijgt dan in een droom waarvan daarna niets dan de franje
Tot nu toe wil het enig zijn en eeuwig
Of enkele analoge verzen, aan het eind van het laatste gedicht, die een bijna oneindige serie mogelijke en complementaire leeswijzen aanbieden:
niet vol verscheidenheid.(16)
In de volgende reeksen, respectievelijk ‘Olipodriga (Lacs d'amour)’, ‘Puppenspiel’ en ‘Het meisje meisje’ wordt de constructiedrift ten top gedreven. Ook dat wordt ons in flaptekst overigens netjes meegedeeld: vijftien sonnetten, waarvan het laatste bestaat uit de beginregels van de veertien voorgaande. Bovendien is de eindregel van het eerste sonnet de beginregel van het tweede enz., en bestaat elke regel uit veertien lettergrepen, net zoveel als er versregels zijn in het sonnet. Intern wemelt het dermate van maniëristische stijlfiguren dat het de lezer begint te duizelen: paradoxen, anakoloeten, meerzinnigheid scheppende enjambementen, nieuwvormingen, citaten, stijl- en registerbreuken en telkens weer het doorbreken van de zelf gecreëerde fictionaliteit. Het is een en al retoriek, die in de tweede macht als retoriek geduid en ontmaskerd wordt. Declercq gehoorzaamt letterlijk aan het gebod dat Spinoy ooit formuleerde: ‘Een eerlijk, zelfbewust en integer gedicht verstoort die illusie [de illusie dat het werkelijkheid weergeeft] door de spiegel te tonen waarmee de illusie verwekt wordt. Het wijst de lezer op zijn gemaakte karakter.’ Uitdrukkelijk gemààkte gedichten zijn het, over het maken alweer van een geliefde als personage. Beter gezegd misschien, beter aansluitend bij de geest van de