Ons Erfdeel. Jaargang 41
(1998)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 708]
| |||||||||||||||||||||||
Cornelis Verhoeven (º1928) - Foto Alain Alexandre.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 709]
| |||||||||||||||||||||||
Cornelis Verhoeven: stamelen voor de werkelijkheidJacques de Visscher ‘... de liefde is een passie; zij kan tot een drang worden om te bezitten, zoals misschien ons woord “liefhebben” te kennen geeft. Maar als drang om te bezitten is zij zeker niet de liefde in haar meest zuivere vorm. Die is eerder te omschrijven in de trant van Spinoza als een blijdschap die gepaard gaat met de voorstelling van een oorzaak buiten ons. Die voorstelling of dat besef hoeft geen nauwkeurige kennis van “wat” en “waarom” te zijn. Waarschijnlijk is de liefde in haar zuiverste vorm een blijdschap om het pure feit dat de ander bestaat, zoals die is en hoe die is en hoe die ook is. Daarvoor hoeven wij de persoon van wie wij houden en van wie het loutere bestaan voor ons een bron van blijdschap is, niet te doorgronden. Die blijft mysterieus en een voorwerp van verwondering.’Ga naar eindnoot(1) Dit citaat uit recent werk van Cornelis Verhoeven (º1928, Udenhout) kenmerkt de wijsgerige passie van de auteur die wel zestig boeken heeft gepubliceerd, enkele grote vertalingen van Plato, Aristoteles, Cicero, Seneca, Augustinus en Leibniz heeft gemaakt en die bovendien een paar duizend zowel korte als langere artikelen in kranten en tijdschriften heeft geplaatst. Deze classicus en wijsgeer, aanvankelijk leraar Grieks en Latijn aan het Jeroen Bosch College te 's-Hertogenbosch, later hoogleraar Antieke Wijsbegeerte en Metafysica aan de Universiteit van Amsterdam (tot zijn emeritaat in 1993) kreeg in 1980 de P.C. Hooftprijs voor het essay. In het voorjaar van 1998 - eigenlijk ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag - werd hem aan de Katholieke Universiteit Brussel het eredoctoraat toegekend, waarbij Patricia de Martelaere de Laudatio uitsprak.Ga naar eindnoot(2) Lezen we het geciteerde fragment aandachtig, dan ontdekken we de grote voorzichtigheid van de auteur die al te veel zekerheden schuwt. Woorden als ‘misschien’, ‘eerder’ en ‘waarschijnlijk’ getuigen van behoedzaamheid en | |||||||||||||||||||||||
[pagina 710]
| |||||||||||||||||||||||
scepsis. Het weten is verre van absoluut en de ‘nauwkeurige kennis’ heeft vaak niet veel te maken met datgene wat ons het sterkst aanspreekt, ons het meest verwondert of mysterieus blijft. Er is een huiver om zo maar te doorgronden of te onthullen, zeker als het de werkelijkheid van de liefde betreft die geen grote woorden nodig heeft om werkelijk te zijn. Zinnen in de voorwaardelijke wijs en vraagconstructies geven daarom vaak gestalte aan een denken dat het aarzelen weet te integreren. En toch trekken deze vormen aan. Ze nodigen immers steeds opnieuw uit tot terughoudendheid en maken deel uit van een beschouwelijkheid die van elke gedachteloze haast om te kennen of om de werkelijkheid in een intellectuele greep te krijgen afstand neemt. Dat zal soms ergernis veroorzaken bij diegenen die op duidelijkheid, nadrukkelijkheid en vlugge beslissingen gesteld zijn en dus niet van scepsis houden. Een cultuurklimaat dat het efficiënt handelen, het organiseren en programmeren tot de hoogste idealen verheft, vindt zo'n filosofie van de verwondering en van de terughoudendheid ten aanzien van een niet te manipuleren werkelijkheid nutteloos en onzinnig. Onmiddellijke bruikbaarheid en doelmatigheid zijn echter voor Verhoeven geen taken voor de filosofie. Het wijsgerig leven gehoorzaamt niet aan de normen van de zakenwereld. Als jonge academici in het publieke debat wel die richting uitgaan, hun argumenten ‘hard maken’ of ‘recht door zee gaan’, dan kan Verhoeven het niet laten zijn scepsis, zelfs zijn spot voor zoveel parmantigheid of stoerheid te uiten. Veel van zijn recente geschriften hekelen daarom het activistische en agressieve taalgebruik. | |||||||||||||||||||||||
GeloofsbelijdenisIn nagenoeg alles wat hij schrijft is er bij de Nederlandse filosoof een onderliggende gedachte: de werkelijkheid blijkt zo onwrikbaar te zijn dat wij er alleen week van kunnen worden. Dit thema verwoordt hij steeds opnieuw, omdat hij het besef heeft dat een activistisch leven juist dit inzicht uit de weg wil gaan en dat de maakbaarheid van de waarheid een illusie is. ‘Van wat wij “werkelijkheid” noemen, weten wij dat het er is en dat wij er zelf deel van uitmaken; daarom praten we er ook over. Maar wij weten niet, wat zij is, hoe zij is en waarom zij er is. Haar wezen kennen wij niet. Zij is eerder onvoorstelbaar en niet door denken te produceren of in haar wezen te vatten dan vlot te hanteren als een instrument’.Ga naar eindnoot(3) Wanneer nu een filosoof wordt gesommeerd om ‘even te vertellen’ wat hij nu precies onder werkelijkheid verstaat, vraagt de gedachteloze goegemeente eigenlijk al de oplossing van het grootste raadsel voordat het ter sprake kan worden gebracht. Daarom zijn ongeoefende onderzoekers die de werkelijkheid vlug willen doorgronden als slecht getrainde boksers, zo neemt Verhoeven een mooi beeld uit Aristoteles' Metaphysica over: ‘zij springen wel driftig rond en delen soms “mooie klappen” uit, maar dat zijn | |||||||||||||||||||||||
[pagina 711]
| |||||||||||||||||||||||
toevalstreffers’.Ga naar eindnoot(4) Wie zo wil kennen en in het beheersen meesterschap wil demonstreren gelooft eerder in de eigenmachtigheid dan in de bereidheid voor de werkelijkheid ontvankelijk te zijn. Zo iemand doet uiteindelijk niets ‘om de geest toegang te geven tot de dingen zelf in hun eigen bestaan, hun waarde en gewicht’.Ga naar eindnoot(5) Ontdoen we ons in het kennen van het agressieve beeld van de bokser die ‘raak slaat’ of ‘voltreffers uitdeelt’, dan ontdekken we de onherleidbaarheid van de werkelijkheid. Als we dan toch op de werkelijkheid stuiten, zo schrijft Verhoeven in zijn afscheidscollege ‘Het geluid van de waarheid’, dan stokken de gedachten en de gemakkelijke woorden in het doel dat zij treffen’.Ga naar eindnoot(6) Datgene waarop het denken zich richt, de werkelijkheid, en waarop het misschien stuit, is iets anders dan de activiteit van het denken zelf dat zich zelf uiteindelijk niet kan funderen zonder zich te vergoddelijken. Aldus Verhoevens versie van een klassieke gedachte die de filosofen en de wetenschappers aan de intellectuele bescheidenheid herinnert. Dit hoeft echter niet met zich mee te brengen dat de filosofie aan de idee van de waarheid zou verzaken, zoals sommige postmodernisten verkondigen, integendeel, de filosofie blijft een lange geduldige ontdekkingstocht, een zoektocht naar de waarheid die niet wordt uitgevonden en geproduceerd. Wat zij aantreft en ontdekt ‘is altijd en wezenlijk iets anders dan wat wij vanuit ons weke innerlijke denken of maken. Het treft, frappeert ook ons, het slaat ons met verbazing en stomheid. Er heeft een botsing plaats tussen wat wij al kennen en wat daar misschien op het eerste oog niet bij past en wat toch beslissend is. Die sensatie van waarheid springt weg uit de greep van elke methode. Zij is nu juist verrassend, omdat zij niet methodisch te organiseren is’.Ga naar eindnoot(7) Als we bij Verhoeven van een nadrukkelijk thema kunnen spreken, dan is het dit metafysisch thema dat in bovenstaand citaat vervat zit: het is een geloofsbelijdenis in de kracht van de werkelijkheid die zo onherleidbaar en onverteerbaar is dat niemand ze echt kan verzinnen. | |||||||||||||||||||||||
Tussen geleerdheid en wijsheidWanneer Cornelis Verhoeven in 1982 tot hoogleraar Antieke Wijsbegeerte aan de Universiteit van Amsterdam wordt benoemd (zijn leerstoel wordt kort daarop afgeschaft, maar hij krijgt er de vrijgekomen leerstoel Metafysica voor in de plaats) zien we tussen zijn publicaties meer en meer essays en boeken over het denken van Griekse en Latijnse auteurs. Zij bieden hem manieren van denken die hem ertoe aanzetten over de reflectie zelf te gaan reflecteren, meer nog dan voordien het geval was. De jonge Verhoeven was iemand die, geïnspireerd door de fenomenologie die de dingen beschrijft zoals ze ons niet-getheoretiseerd verschijnen, in zijn begenadigd taalgebruik de alledaagse gebeurtenissen in hun lyrische meerwaarde zoveel mogelijk nabij wou zijn. In die zin | |||||||||||||||||||||||
[pagina 712]
| |||||||||||||||||||||||
kreeg de lijfelijke nabijheid van de dingen zelf een merkwaardige glans. We verwijzen hier naar de schitterende essaybundels Het grote gebeuren (1966), Voor eigen gebruik (1969) en De resten van het vaderschap. Beschouwingen over de levensloop (1975). De hoogleraar Verhoeven daarentegen ontvouwt ten aanzien van de dingen een grotere afstand, alsof de werkelijkheid van de dingen ons misschien toch niet zo nabij is als we ons graag voorstellen. We vinden dan in zijn oeuvre essays als uitvoeriger uiteenzettingen die in de behandeling van de beschouwelijkheid of scepsis van een treffend evenwicht tussen geleerdheid en wijsheid getuigen. De onmiddellijke beschouwing van een ding, iets uit de omgeving zoals een drempel of een watermassa die een reflectie over het kosmische element water op gang brengt, wordt niet uitgesloten, maar het ‘stil staan’ zelf, dat aan de beschouwing misschien voorafgaat, wordt thema van beschouwelijkheid en verwondering: ‘De verwondering brengt de dingen dichterbij. Zij nodigt ons wel uit stil te staan en de onmiddellijke actie op te schorten, maar wij staan stil “bij”: het vreemde wordt ontdekt in onze eigen omgeving, als element onder onze voeten, voor onze ogen en in onze handen’.Ga naar eindnoot(8) In deze cultuur van het oponthoud, van het ritardando, zijn de antieke auteurs vaak inspirerend omdat ze in meerdere opzichten aan de oorsprong van ons denken liggen en dus ‘oorspronkelijk’ zijn. Boeken als Mensen in een grot (1983), Voorbij het begin I en II (1984/85) en Het medium van de waarheid (1988) zijn niet alleen - ook in een internationaal perspectief - uitstekende commentaren op de antieke Griekse en Latijnse auteurs, maar vooral oefeningen in het maken van omwegen en in het leven in het uitstel. Juist in dit randgebied situeert zich voor Verhoeven het filosofisch denken. Daarom is voor hem wijsbegeerte ‘niet diep denken over dingen, ook niet het verkondigen van allerlei wijsheden over de dingen, maar een denken over een voorafgaande manier van denken. Denken wordt filosofie als het een denken is over dat denken dat aan die eerdere manier van denken vooraf gaat’.Ga naar eindnoot(9) Dat kan heel abstract lijken en van de lezer een grote behoedzaamheid en zelfs enige inspanning vergen om alle finesses te bevatten. Voor Verhoeven zelf is er een nagenoeg vanzelfsprekende methode om dit filosofisch denken aan te scherpen: de praktijk van het vertalen. In zijn gebruik van antieke teksten is hij steeds eerst en vooral filoloog - een wijsgerige vakopleiding heeft hij trouwens niet genoten. Dat wil zeggen dat hij met grote hoffelijkheid de oorspronkelijkheid van de tekst analyseert en zijn vertaalbaarheid aftast. Hij wil immers echt smaken wat de tekst zegt. Daarom getuigen zijn vertalingen van Heraclitus, Plato en Aristoteles bijvoorbeeld, zowel van een liefde voor het vertalen zelf, als voor een passie om zich in de logica van het denken van die auteurs in te voegen, om dit denken mee te voltrekken, te actualiseren. Filosofie en filologie gaan dan hand in hand. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 713]
| |||||||||||||||||||||||
IronieVakfilosofen en literaire critici zouden op die manier wel eens de enige lezers van Verhoeven kunnen worden, indien hij zich bij het louter academische zou houden en zich nog uitsluitend zou bezighouden met auteurs die hem in het denken over een voorafgaande manier van denken uitdagen. Dat doet Verhoeven gelukkig niet, want filosofie handelt niet in de eerste plaats over het werk van vakgenoten - al komt dat werk soms wel eens aardig van pas. In veel artikelen die hij in kranten of weekbladen publiceert, gaat hij die filosofen meestal uit de weg en neemt hij woorden of zegswijzen als uitganspunt. Een aantal van die kortere stukken heeft hij gebundeld in Een register. Bedenkingen over woordjes en glossen (1995). Het boek verzamelt sceptische en allergische reacties op afzonderlijke woordjes en op de eigenaardigheden in het gebruik daarvan. Ze zijn ‘pijnpunten’ in de reflectie en de verwondering die wel eens een grimmige en polemische wending krijgen. In deze unieke, want eigenzinnige, woordenlijkst ontbreekt de cultuurkritiek niet, vooral niet de kritiek op het activisme en de bemoeizucht, op de nadrukkelijkheid en het parmantige. In deze bijdragen vermomt Verhoevens scepsis zich aardig als humor en ironie. ‘Parmantig’ is voor hem het meest komische woord dat hij zich kan voorstellen; het is het kleinere minder agressieve broertje van ‘patser’ en roept bij hem een nerveuze hilariteit op. In hun parmantigheid eigenen mensen zich iets toe wat ze helemaal niet kunnen bezitten ‘eenvoudig omdat het te groot is voor particulier bezit. Sommige meningen en persoonlijke standpunten over God en de wereld, de geschiedenis in haar geheel of de toekomst van het westen, met absurde precisie het zwerk ingeslingerd, maken op mij de indruk ongeneeslijk parmantig te zijn, omdat de onderwerpen waarover zij gaan, veel te groot zijn om door een individueel knuistje omvat of door een hoogst persoonlijk standpunt geraakt te kunnen worden. Het lijkt me typisch parmantig te denken dat een eigen mening er in alle gevallen iets toe doet’.Ga naar eindnoot(10) | |||||||||||||||||||||||
Hetzelfde andersIn het voorjaar van 1993 is Cornelis Verhoeven nogal tegen zijn zin emeritus geworden. Hij wou eigenlijk, zoals dit vroeger kon en in de Verenigde Staten nog steeds kan, nog enkele jaren blijven doceren. Dat heeft hij dan ook als gasthoogleraar in Amsterdam, Tilburg en Eindhoven gedaan en van die paradoxale situatie - postacademisch academisch doceren - heeft hij voluit genoten. Ook zijn lezers is hij hierbij niet vergeten, want die colleges over Plato, de Griekse metafysica, Leibniz of gewoon een inleiding tot het wijsgerig denken zijn zo boeiend opgeschreven dat zijn uitgever (Damon in Best) ze onmiddellijk op de boekenmarkt heeft gebracht.Ga naar eindnoot(11) Cornelis Verhoeven schrijft ontzettend veel. Geen dag zonder een paar bladzijden, zo durft hij te bekennen. Wie denkt dat deze begenadigde auteur steeds | |||||||||||||||||||||||
[pagina 714]
| |||||||||||||||||||||||
maar hetzelfde vertelt en zich eindeloos herhaalt, vergist zich. Het gaat natuurlijk vaak over hetzelfde, maar datzelfde wordt altijd anders verteld. Een recente verzameling opstellen stelt onomwonden in de titel: Hetzelfde anders: Postacademische uitweidingen (1997). Het boek bevat onder meer het afscheidscollege ‘Het geluid van de waarheid’. Op dit ‘anders vertellen van hetzelfde’ komt het aan, want wie stilaan begrijpt wat Verhoeven vermoedt, is erop gebrand te zien hoe die auteur erin slaagt te verhelderen dat alles anders is dan wij denken en dat geen enkele elegante of virtuoze formulering de werkelijkheid kan construeren. Dàt de dingen er zijn vooraleer we iets kunnen vertellen over het hoe of het waarom van die dingen, dwingt Verhoeven tot een haast eindeloze verwondering, tot een stamelen in onmacht, tot een radeloosheid omdat de taal steeds tekortschiet. Over de werkelijkheid zoals die eigenlijk is, kunnen we bitter weinig zeggen; Verhoevens scepsis relativeert de pretenties van wie meent veel zekerheden te verwerven; zijn ironie hekelt de parmantigheid van de onwrikbare denksystemen. Want ‘De waarheid heeft tegenover de filosofie en haar decreten geen enkele verplichting’.Ga naar eindnoot(12) | |||||||||||||||||||||||
Recente werken van Cornelis Verhoeven:
| |||||||||||||||||||||||
Over Cornelis Verhoeven:
|
|