| |
| |
| |
President Mandela ontvangt Koningin Beatrix bij haar bezoek aan Zuid-Afrika (september 1996) - Belga foto.
| |
| |
| |
De culturele relatie Nederland-Zuid-Afrika: vroeger en nu
Ena Jansen
werd geboren in Estcourt (Zuid-Afrika). Studeerde Afrikaans, Nederlands en algemene literatuurwetenschap aan de universiteit van Stellenbosch en Utrecht en promoveerde in 1992 met een studie over Elisabeth Eybers. Is senior lector aan de Universiteit van Witwatersrand.
Adres: Tolipstraat 18, Melville 2092,
Johannesburg, Zuid-Afika
Dat er vragen worden gesteld naar de huidige relatie tussen twee landen die meer dan tienduizend kilometer uit elkaar liggen, komt omdat de relatie in het verleden hecht en toch complex was. Hoewel Zuid-Afrika maar tot in 1806 onder Hollands bewind stond, toen gouverneur J.W. Janssens de slag om Bloubergstrand tegen de Britten verloor, is een groot percentage van de Zuid-Afrikaanse bevolking van Nederlandse herkomst. Tot op vandaag bestaat er een ingewikkelde relatie tussen Nederland en het Afrikaanstalige deel van Zuid-Afrika. Die relatie vertoont duidelijk overeenkomsten met de banden tussen een koloniale mogendheid en een voormalige kolonie.
| |
Van adhesie tot aversie
Het is van belang te begrijpen dat de culturele betrekkingen tussen Nederland en Zuid-Afrika vele jaren voornamelijk gericht waren op en bepaald werden door de gevoelens van stamverwantschap bij Nederlanders en Afrikaners. Ook de politieke gebeurtenissen tijdens de Anglo-Boerenoorlogen hebben geleid tot een uitzonderlijk sympathieke ‘adhesie’. Na het instellen van de Apartheid bestond de relatie uit een sterke ‘aversie’, gekenmerkt door radicale kritiek op Zuid-Afrika, zoals aangetoond door G.J. Schutte in zijn boek Nederland en de Afrikaners: Adhesie en aversie (1986).
Vooral ten tijde van de Tweede Anglo-Boerenoorlog (1899-1902) kon de Nederlandse sympathie voor de Boeren niet op. Koningin Wilhelmina liet de in het nauw gedreven president van de Zuid-Afrikaanse Republiek Paul Kruger nog met ‘de Gelderland’ naar Europa halen. Maar het toenemende nationale bewustzijn van de Afrikaners leidde enkele jaren later al tot verzet tegen elke vorm van hulp vanuit Nederland. Pogingen van onder meer de Nederlands-Zuid-Afrikaanse Vereniging (NZAV) om het Nederlandse element in Zuid-Afrika te versterken, leverden bedroevend weinig resultaat op.
| |
| |
B.J.H. de Graaff schrijft in De mythe van de stamverwantschap (1993) dat de Nederlandse taal in 1920 vrijwel geheel verdrongen was door het Afrikaans. De Nederlandse ‘kolonie’ in de Unie telde slechts 5.000 zielen en de geldwaarde van de Nederlandse export naar Zuid-Afrika was in vergelijking met 1913 met bijna 10% gedaald.
De NZAV-voorzitter J.W. Pont kwam na een rondreis in 1919/1920 tot de overtuiging dat het Afrikanervolk ‘leefde uit eigen cultuur’ en dat het die cultuur op eigen kracht kon en wilde uitbouwen ‘zonder, als vroeger, de steun van Nederland te behoeven en te vragen’. Pont zag in dat de, door hem als onstuitbaar ingeschatte ‘Afrikaansch gedachte’, zich niet alleen tegen Engelse invloeden richtte, maar ook botste met de in Zuid-Afrika nog aanwezige restanten van de Nederlandse cultuur. Hij trok hieruit de conclusie dat pogingen om het Nederlandse element in de Unie levend te houden, nutteloos waren en zelfs - omdat zij irritaties opriepen bij nationalistische Afrikaners - niet langer pasten binnen het streven naar bevordering van de Nederlandse belangen (De Graaff 1993: 312). In Nederland groeide het besef dat de Afrikaners zich aan de Nederlandse culturele voogdij hadden ontworsteld. Zij ontwikkelden een volstrekt eigen volksidentiteit. Zuid-Afrika was daardoor niet langer ‘een stukje vaderland in den vreemde’.
Dank zij de persoonlijke inzet van Nederlanders zoals Jan Greshoff en H.A. Mulder die al voor de oorlog in Zuid-Afrika kwamen wonen, evenals van de vroegste groepen Zuid-Afrikaanse studenten in Nederland, leefden de literaire betrekkingen wel weer op na 1945. Kort daarna echter, toen de Nationale Partij in 1948 aan het bewind kwam, vond er in Zuid-Afrika een escalatie plaats van de apartheidswetgeving. Deze rassenwetten waren voor de Nederlanders die van dichtbij de gevolgen van het Nazi-beleid tegen de Joden hadden meegemaakt, onverteerbaar. Begrip vanuit Nederland voor het apartheidsregime was heel gering en werd na 1960 (Sharpeville) steeds kleiner. Adhesie werd omgezet in aversie.
| |
Culturele contacten bevroren
Otto Terblanche (1994), een historicus uit Zuid-Afrika die onderzoek doet naar de betrekkingen tussen Zuid-Afrika en Nederland tijdens de afgelopen dertig jaar, vindt dat het Nederlands beleid van strafmaatregelen, isolatie en morele verdoeming waarschijnlijk contraproductief werkte. Een hele generatie is op een intellectueel hongerdieet geplaatst, zo betoogt hij. Hoe feller de Nederlandse tegenstand was, des te feller en venijniger werd de reactie van de Afrikaner. De grote fout die de Afrikaners maakten, was om de uitwerking van de Tweede Wereldoorlog op het Nederlandse volksgemoed te onderschatten.
Toch heeft er bijna twintig jaar lang tijdens de regering van de Nationale Partij een cultureel verdrag tussen Nederland en Zuid-Afrika bestaan. De eer- | |
| |
ste stappen met het oog op de oprichting ervan zijn al in 1938 gezet, maar het heeft wegens de oorlog tot 1951 geduurd voordat de Nederlandse en Zuid-Afrikaanse regering een Cultureel Akkoord afsloten. Het is pas in 1953 officieel geparafeerd. De Nederlandse Zuid-Afrikaanse Vereniging en het Genootschap Nederland-Zuid- Afrika werden belast met de uitvoering van het Akkoord en beide regeringen hebben onder meer beurzen en stipendia voor wederzijdse studie en bezoeken gefinancierd. Er werd ook geprobeerd de cultuur en de culturele instellingen van het ene land meer bekendheid te geven in het andere land. Beide regeringen hadden zich ertoe verplicht geld beschikbaar te stellen voor deze projecten en in beide landen zijn commissies in het leven geroepen om verslag bij hun respectieve regeringen uit te brengen.
De politieke gebeurtenissen in Zuid-Afrika kregen steeds meer greep op de culturele contacten die de publieke opinie raakten. Het apartheidsbeleid werd geperfectioneerd, onder andere door de in Amsterdam geboren Hendrik Verwoerd. De Zuid-Afrikaanse regeringsgezinden konden maar niet begrijpen waarom Nederlanders, die waarschijnlijk juist vanwege de stamverwantschapsidee aan een vorm van plaatsvervangende schaamte leden, zich zo fel keerden tegen de door Afrikaners geleide regering. Directe aanleiding tot het bevriezen in 1977 van het Akkoord door de regering Den Uyl waren de Soweto-opstanden (juni 1976), de dood van Steve Biko (12 september 1977) en het verbod op een groot aantal organisaties door de Zuid-Afrikaanse regering in 1977. Het zou ondanks enorme druk van talrijke Nederlandse actiegroepen, echter tot 1981 duren voordat door de Nederlandse regering het Akkoord eenzijdig werd opgezegd. Het argument was heel lang dat een kanaal voor een ‘kritische dialoog’ met Zuid-Afrika opengehouden moest worden.
De Nationale Partij-regering bleef bijna vijftig jaar aan het bewind: de gemiddelde Afrikaner had het gevoel dat Zuid-Afrika door Nederland werd gehaat en de verwijdering groeide.
| |
Een nieuw verdrag
Toen er uiteindelijk verandering kwam doordat de Zuid-Afrikaanse regering onder leiding van F.W. de Klerk in 1990 erkende dat de apartheid ten dode was opgeschreven, waren bijna alle kanalen voor culturele samenwerking tussen Nederland en Zuid-Afrika dichtgeslibd. Het voornaamste, niet alleen symbolische teken van verandering was de vrijlating van 's werelds beroemdste gevangene en de toekomstige president van Zuid-Afrika, Nelson Mandela.
President Mandela is in 1998 acht jaar lang vrij. Er zijn in 1994 vrije verkiezingen geweest en het ANC is aan het bewind. De binnenlandse politieke omstandigheden zijn zo veranderd, dat alle culturele en economische boycotacties vanuit het buitenland zijn opgeheven. Frankrijk, Duitsland en
| |
| |
Vlaanderen hadden al nieuwe culturele overeenkomsten met Zuid-Afrika gesloten voordat ook Nederland in september 1996 tijdens het bezoek van koningin Beatrix aan Zuid-Afrika overging tot het ondertekenen van een nieuw cultureel verdrag met Zuid-Afrika. Hiermee worden de talrijke culturele en academische contacten die de afgelopen jaren reeds op gang zijn gebracht, in het kader van een culturele overeenkomst geregeld.
Welke zijn die contacten? In maart 1998 gaf de Nederlandse Ambassade in Pretoria een overzicht van de bestedingen op het gebied van cultuur door de Nederlandse overheid (Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen) ten behoeve van Zuid-Afrika van 1994 tot en met 1997. Een heel breed scala van projecten is tijdens deze jaren ondersteund. Zo ontvingen het Market Theatre in Johannesburg ƒ97.000 (± 1.746.000 BEF) (1994), het Distrik Ses-museum in Kaapstad ƒ85.000 (± 1.530.000 BEF) (1995), de Johannesburg Art Foundation ƒ86.391 (± 1.555.000 BEF) (1996), het Mayibuye Centre in de Westkaap ƒ340.000 (± 6.120.000 BEF) (1996) en de Gay Film Workshops ƒ35.163 (± 632.000 BEF) (1997). De culturele feesten in Oudtshoorn en Grahamstad profiteren reeds enkele jaren van Nederlandse steun. Bezoeken van de multiculturele theatergroep Dogtroep aan Zuid-Afrika, tentoonstellingen van Breyten Breytenbach in Nederland en Zuid-Afrika, een Poetry International-tournee door Zuid-Afrika, een uitvoering van de Stabat Mater in Pretoria en de reizende Anne Frank-tentoonstelling aan Zuid-Afrikaanse steden en Namibië horen ook tot de goedgekeurde projecten. Verder hebben het Nederlands Dans Theater 2 en 3, de Dutch Swing College Band, het Noord-Nederlands Blazersensemble, Ronald Brautigam, het Paul van Kemenade Quintet, Herman van Veen en Hedda van Gennep Zuid-Afrika bezocht met steun van de Nederlandse overheid.
In 1997 ontving Kairos in Utrecht ƒ40.000 (±720.000 BEF) ten behoeve van uitgaven van Nederlandse vertalingen van klassiek-geachte Zuid-Afrikaanse boeken. Voor de distributie in Zuid-Afrika van het Engelstalige jaarboek The Low Countries. Arts and Society in Flanders and the Netherlands en het tijdschrift Ons Erfdeel is in 1997 ook een bedrag van ƒ50.000 (± 900.000 BEF) toegezegd.
Zo hebben tal van gebieden geprofiteerd van het gesponsord cultureel contact: township jazz, vrouwentheater, kinderliteratuur, Khoisan kunstprojecten, alfabetiseringsprojecten, de renovatie van kerkgebouwen, archeologische projecten, gemeenschapskranten en schoolbibliotheken. Het ‘DGIS-Communicatieprogramma SCO’ heeft grote bedragen in Zuid-Afrika besteed: ƒ100.000 (± 1.800.000 BEF) in 1994, ƒ498.512 (± 8.975.000 BEF)in 1995, ƒ276.263 (± 4.975.000 BEF) in 1996 en ƒ414.900 (± 7.470.000) in 1997. De hoofdbegunstigde was drie jaar lang de ‘Institute for the Advancement of
| |
| |
Journalism’ in Johannesburg, terwijl grote bedragen ook gingen naar o.a. de Soshanguwe Community Radio en de Soweto Community Radio projecten.
| |
Veel talen, veel kleuren
De banden tussen Afrikaans en Nederlands zijn vroeger de belangrijkste reden geweest voor contact tussen Nederland en Zuid-Afrika. Tijdens de Apartheidsjaren werd het Afrikaans echter voornamelijk door zwarte Afrikanen, maar ook door Nederlanders zeer geassocieerd met het apartheidssysteem. Een democratisch, non-raciaal Zuid-Afrika heeft sinds 1990 niet alleen consequenties voor een meer apolitiek imago van de Afrikaanse taal gehad, maar opende ook mogelijkheden voor Nederlanders die zich nu niet meer hoeven te schamen voor de stam- en taalverwantschap. De stamverwantschapsidee moet echter niet weer klakkeloos worden aangenomen en worden beschouwd als uit de as herrezen.
Het is belangrijk dat er kritische contactmogelijkheden tussen alle Zuid-Afrikanen uit alle taalgroepen met Nederland worden gecreëerd. Hierom gingen al stemmen op tijdens het congres ‘Cultuur in verzet tegen Apartheid’ dat in december 1982 plaatsvond in Amsterdam en dat georganiseerd was door de Anti-Apartheidsbeweging Nederland. Er is toen gepleit voor een alternatief cultureel akkoord met het ANC om Nederlandse kunstenaars en culturele organisaties te mobiliseren voor de strijd van het ANC om Zuid-Afrika te bevrijden.
Vernon February wijst in het ‘Voorwoord’ tot Taal en Identiteit: Afrikaans & Nederlands (1994) erop dat het afschaffen van de apartheidswetten tal van mogelijkheden had gecreëerd om weer toegang te krijgen tot Nederland. Het boek is een bundeling van referaten gehouden tijdens een congres in Leiden waar de relatie tussen het Afrikaans en het Nederlands geanalyseerd werd tegen de achtergrond van de veranderende omstandigheden in Zuid-Afrika sinds 1990.
Neville Alexander (in February 1994:25) wijst erop dat in het verleden altijd met onbegrijpelijke koloniale arrogantie geaccepteerd is dat Zuid-Afrika alleen maar door een tweetalige bevolking wordt bewoond, terwijl de meest vooruitstrevende voorstanders van het Afrikaans de hele kwestie nu zien binnen het raamwerk van Zuid-Afrika als veeltalig land. Er zijn nu elf ambtelijke talen.
Er moet ook een besef ontstaan en in Zuid-Afrika uitgebouwd worden dat Nederland inmiddels ook een multicultureel land is. Wat dat betreft was een culturele week, georganiseerd door het Afrikaanstalige Vrije Weekblad in 1992 reeds van groot belang. Surinaamse en Antilliaanse schrijvers waren van de partij tezamen met Freek de Jonge, evenals Dogtroep, waardoor het alleen maar ‘blankblonde’ imago van het Nederlands voor vele Zuid-Afrikanen
| |
| |
veranderde. In de culturele relaties tussen Zuid-Afrika en Nederland is het van belang dat de gemeenschappelijke talen, Afrikaans en Nederlands, niet als enige basis van uitwisseling worden gezien.
| |
Een venster op Afrika
Veel van de contacten liggen onvermijdelijk op het gebied van de neerlandistiek. De eerste democratische verkiezingen in Zuid-Afrika in april 1994 waren voor Nederland en Vlaanderen en daarmee ook voor de Nederlandse Taalunie, het signaal om de opgeschorte betrekkingen te herstellen. Het Comité van Ministers besloot de neerlandistiek weer in Zuid-Afrika te stimuleren. Daarvoor werd een budget vastgesteld van in totaal ƒ1.3 miljoen (23.855.000 BEF) voor de jaren 1995, 1996 en 1997. De hoogte van dat bedrag werd ingegeven door de wens een inhaalbeweging mogelijk te maken na het jarenlang volledig ontbreken van contacten met Nederland en Vlaanderen. In een ‘Samenvatting van het Samenwerkingsprogramma van de Nederlandse Taalunie voor de neerlandistiek in Zuid-Afrika 1998-2002’ wordt gesteld dat het inhaalbeleid nog enige tijd moet worden voortgezet en daarom is besloten om het beleid te verlengen voor de periode 1998 tot en met 2002. Daarbij zal rekening worden gehouden met de taalpolitieke situatie van het land en de herstructurering van het hoger onderwijs in Zuid-Afrika. Ook in deze periode zal de ondersteuning gericht zijn op het Nederlands, vooral bij de departementen Afrikaans en Nederlands omdat de neerlandistiek niet kan bestaan onafhankelijk van de Afrikanistiek.
Op 15 oktober 1997 heeft het Comité van Ministers van de Nederlandse Taalunie daarom besloten over de periode 1998-2002 jaarlijks een bedrag van ƒ500.000 (9.000.000 BEF) te reserveren. Nederlands als bronnentaal voor rechten- en geschiedenisstudenten zal aandacht krijgen, een beurzenprogramma wordt voortgezet, nascholing van docenten en gastdocentenprogramma's worden opgezet, terwijl de faciliteiten van de Universiteit van Suid-Afrika (UNISA) van centraal belang worden geacht om een goede collectie boeken, tijdschriften en naslagwerken te handhaven en uit te bouwen. De Taalunie ondersteunt de Suider-Afrikaanse vereniging vir Neerlandisitek (SAVN) als de samenbindende factor in de Zuid-Afrikaanse neerlandistiek, terwijl het Tijdschrift voor Nederlands en Afrikaans (TNA)ruim wordt gesubsidieerd.
Een slogan die vroeger vaak werd gehoord, dat het Nederlands aan het Afrikaans een venster biedt op Europa, wordt de afgelopen tijd vaak omgekeerd: Afrikaans is de brug tussen Afrika en Europa en dus voor Nederlanders een venster op Afrika. Hierdoor worden de Euro- en Afrikacentristische benaderingen ten opzichte van het Afrikaans samengevoegd. Het is dan ook heel opvallend dat er in steeds meer extra muros insti- | |
| |
tuten Nederlands belangstelling is voor het Afrikaans. Dat is op dit ogenblik bijvoorbeeld het geval aan Amerikaanse universiteiten, in Schotland, Polen, Tsjechië, Rusland, Duitsland, Hongarije, enz.
Tenslotte kan worden gesteld dat de nieuw ontstane culturele contacten met Nederland een zeer belangrijke rol spelen om Zuid-Afrikanen in contact te brengen met de rest van wereld.
| |
Bibliografie:
february, vernon, (inleider), Taal en identiteit: Afrikaans en Nederlands, Tafelberg, Kaapstad, 1994. |
ester, h., ‘De Nederlandse Taalunie en Zuid-Afrika’, in Zuid-Afrika, jrg. 72, nr. 2, februari 1995, p. 35. |
graaff, b.j.h. de, De mythe van de stamverwantschap: Nederland en de Afrikaners, 1902-1930, Suid-Afrikaanse Instuut, Amsterdam, 1993. |
heuvel, toon van den, 5 maart 1998. ‘Memorandum: Overzicht bestedingen cultuur in Zuid-Afrika 1994 t/m 1997.’ |
jansen, e., ‘Kunstenaars over Apartheid: De culturele boycot Zuid-Afrika effectief’, in de Volkskrant, 18 december 1982. |
nederlandse taalunie. 1998. ‘Samenvatting van het Samenwerkingsprogramma van de Nederlandse Taalunie voor de neerlandistiek in Zuid-Afrika 1998-2002.’ |
schutte, g.j., Nederland en de Afrikaners: adhesie en aversie, Suid-Afrikaanse Instituut, Amsterdam, 1986. |
terblanche, otto, ‘30 jaar betrekkinge: Die Suid-Afrikaanse perspektief’ en ‘Kulturele samewerking noodsakelik’, in Zuid-Afrika, jrg. 71:9 en 10, september en oktober 1994, pp. 160-161 en 180-181. |
|
|