Ons Erfdeel. Jaargang 41
(1998)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 670]
| |
Christine D'haenDe mol
Aarde die 'k adem in den zwaren nacht,
voor honger aarde en aarde voor den dorst;
mijn zachte en warm met bloed gevulde borst,
mijn longen voor de lucht, met aard bevracht.
Oogen waarin het zonlicht vloeide lijk
de gouden gloed in Danaë's schoot, herboren
als gouden zoon uit de oogen om te gloren
met glans en wederglans, ontaard in slijk.
Aarde getorst door mij, gewicht van grond
met vingers doorgegraven tot een gang
en achter deze gang een andre gang zoo lang
dat hij in andren grond, in grond uitmondt.
Gedolven in een graf, sprakeloos en vaal,
gevoed met wortelen en worm en zaad,
terwijl de blauw-en-groene pauw bestaat,
het paard, 't hert met gewei, de nachtegaal.
Uit: Onyx, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 1983, p. 55. | |
[pagina 671]
| |
Faerie Queene
Door
donker drijf je, volmaakt
rond, mooi
borst zonder
tepel en laaft ons nooit.
Als de zon het begeert
drijf je, vlijm, door de hemel
volmaakt mooi, klaar
sikkel waarmee je
je cirkel afmaait.
Maar ons hier behoor
een keer je knie aangeraakt
jij godin bij ontstentenis ook.
Uit: Mirages, Querido, Amsterdam, 1989, p.64. | |
[pagina 672]
| |
Christine D'haenHier
Hier was ik nu, ongaarne, maar hoe graag
zag ik het duisterend licht, binnen, van glans
tot grijzen, zwart met wit; landschap dat langs
het glas voorbijgleed, groen en laag en traag;
een zucht aan huid en bloem, adem, orkaan
in bomen. Schotse lucht; wat daar rondom
de aardbol draait, wolk, sterrentrans, de maan,
een moniale door de nacht gaand, stom;
vreugden te veel (gamba, papier, pastel;
dat vrienden ver zijn; glimlach, stilte, taal;
stemmen, buigzaam; schrift, dans, toneelspel, lied).
Braakland, auto's in regen; en totaal
vreemd zijn: dromen, gedachte, ik wil het wel,
wat weerkeert, nog, nog - en ik wilde niet!
Uit: Merencolie, Querido, Amsterdam, 1992, p. 28. | |
[pagina 673]
| |
I
De Morgenstond met tegenzin ontstaat,
de Dag heft stroef het halfgevormd gelaat.
De Avondschemering wordt blind. De Nacht
torst van Natuur gemaskerde overmacht.
Zij spreken. En zij zeggen: wij, de Tijd,
met onzen haastigen loop hebben gebracht
ter dood de Hertogen. Ik hoor hen. Spijt
splijt mij het hart om wat het leven wacht.
Een geestelijk marmeren vlees, dat niet meer lijdt.
Sagrestia Nuova Uit: Morgane, Querido, Amsterdam, 1995, p. 33. | |
[pagina 674]
| |
Christine D'haenI
Als Tijd was, zaten, praatten wij, zolang tijd was:
over de dood. Tijd had alles, maakt tijd, aan tijd
bestaat steeds meer. Je bent een baby'tje, nu schreit
je stemmetje natuurlijk nog, je bent er pas.
Elk ogenblik word ik in zijn, wist ik, altijd
wist ik mijn wortel, dáar, hier nu moet uitgerukt,
uit aardes voet: het oog en brein, nog zo verrukt
blijven; wat was blijft, zijn wij 't niet geweeste kwijt?
Als Tijd was, zaten wij, zo vol geluk, en praatten
over 't gedicht: dat daar de tijd, door ons geteld
stolt, fonkelt, van al 't niet geweeste zwelt,
dus zitten wij daar samen nu zoals wij zaten.
Zurbarán Uit: Dodecaëder, Querido, Amsterdam, 1998, p. 7. | |
[pagina 675]
| |
Tu lascerai ogni cosa diletta più caramente...
Het binnenst van een lade en van water,
het bouwwerk boom, het vliegend bloemkroonblad;
stembuigingen, die blik: mijn kind! mijn kind!
Een mens, van marmer en muziek; uw Canto -
de zuivere lucht. Het leven zelf, een zucht.
Uit: Dantis meditatio, Querido, Amsterdam, 1998, p. 30. |
|