Generaal tussen Noord en Zuid); anderzijds werd een aantal grote instellingen opgericht, die het economisch leven moesten stimuleren en die de parlementaire controle over de openbare middelen zo klein mogelijk moesten houden. Het ‘Amortisatiesyndicaat’, het ‘Fonds voor de Nationale Nijverheid’ en de ‘Nederlandsche Handelsmaatschappij’ zijn daarvan sprekende voorbeelden. De ‘Algemene Maatschappij ter Begunstiging van de Volksvlijt’, beter bekend onder de Franse benaming ‘Société Générale des Pays-Bas pour favoriser l'Industrie Nationale’, vormde daarin het sluitstuk. De koning wenste door middel van de verspreiding van de aandelen bij het gegoede publiek de in feite geïmmobiliseerde kapitalen in het risicodragend economisch circuit te brengen. Door de bank ook de functie van staatskassier toe te vertrouwen hoopte de koning deze vanaf de aanvang zou beschikken over voldoende liquide middelen die, sneller dan voorheen, naar de overheid zouden worden doorgesluisd.
De stichting en de eerste jaren van de bank waren niet bepaald een succes. Hoewel de koning met zijn initiatief inspeelde op de verlangens van de Brusselse financiële kringen, was het niet direct die financiële constructie die hun voor ogen stond: de koning zag zich verplicht het initiatief met eigen middelen voor een vroegtijdige mislukking te behoeden. De afkoop van de koninklijke participatie in 1842 was een onderdeel van het grotere geheel aan Belgisch-Nederlandse afspraken die op het vredesverdrag van 1839 volgden.
Ook aan de grondige hervorming van het bankwezen in 1934 besteden de auteurs heel wat aandacht. De ‘gemengde bank’ als financiële instelling die naast haar bankactiviteiten ook, via aandelen, in het economisch leven participeert, werd vervangen door een ‘holding’, een portefeuillemaatschappij die aandelen van diverse aard (o.m. van haar ‘eigen’ bank) bezit, en een ‘zuivere’ bank, die daardoor meteen dochter werd van de holding. Traditioneel wordt deze splitsing voorgesteld als een initiatief, waarmee de politieke wereld probeerde het hoofd te bieden aan de gevolgen van de economische crisis (met onder meer het faillissement van de ‘Bank van de Arbeid’). De auteurs tonen echter haarscherp aan dat de bank zelf deze nieuwe constructie bedacht en aan de politici voorhield. Op die manier slaagde zij erin de dreigende liquiditeitsproblemen, waarmee ze als gevolg van tegenvallende industriële prestaties te kampen had, ‘ordentelijk’ te ontwijken. Het zal dan ook geen verbazing wekken dat de ‘Société Générale’ de eerste financiële instelling was die de nieuwe wetgeving snel in praktijk kon omzetten.
De gebeurtenissen van de voorbije tien jaar komen uiteraard eveneens uitvoerig aan bod. De herstructurering, met als gevolg een grotere concentratie op de binnenlandse markt en het afstoten van minder rendabele en moeilijker controleerbare buitenlandse activiteiten; de wisselende relatie met de holding en haar voornaamste (potentiële) partners (de Benedetti, Suez); de samenwerking met de (Belgische) postbank - ook dat zijn elementen die de politiek van de bank hebben bepaald en in de komende jaren nog zullen bepalen. Doordat de auteurs met 1997 afsloten, worden de allerlaatste ontwikkelingen uiteraard niet behandeld. Toch is het in het licht van deze bespreking zinvol erop in te gaan. Geschiedschrijving in opdracht is immers niet waardevrij: het feit dat de bank haar 175ste verjaardag met onder andere twee gedenkboeken onder de aandacht brengt, kan gerust ook als een onderdeel van haar strategie worden gezien. Het directiecomité van de bank pleitte immers voor een stevige, maar Belgische ‘stand alone’-positie. De afsluitende hoofdstukken van beide werken gaan nog volledig uit van deze optie, die nu reeds - zo kort na de verschijningsdatum - volkomen voorbijgestreefd is. De integrale overname van de holding door haar Franse moeder, Suez, en de verkoop door de holding van de bank aan de Fortis AG-groep dateren van 1998 en komen dus in deze gedenkboeken niet voor. Met deze studies wordt dus ongewild een hoofdstuk afgesloten, terwijl ze wellicht mede bedoeld waren als wapen in de komende strijd.
Het wetenschappelijke werk geeft in drie grote chronologische schijven de geschiedenis weer van de bank, vanaf haar ontstaan in 1822 tot 1997. De gehanteerde breuklijnen zijn 1848 (de overgang van een nationale zakenbank naar een internationale gemengde bank) en 1934 (de splitsing van de gemengde banken). In de twee overige delen wordt - opnieuw voor de volledige 175 jaar - de economische relatie tussen de bank en de Belgische samenleving besproken: 1934 wordt daarbij opnieuw als scharnierpunt gehanteerd. Deze tweevoudige