gen hun culturele horizon verruimen. Benoit had daarvoor een eigen leerplan ontworpen, waarin niet alleen de leerstof stond opgesomd, maar ook de vakken tot een organische eenheid waren verwerkt. In het KVC moesten de leerlingen bovendien ‘de kunst beijveren uit liefde tot de kunst’ en moest de muziekstudie ‘de leerlingen tot denkende mannen vormen’. Het concept van Benoit bleef dus niet eng beperkt tot het opleiden van ‘individualistische virtuozen of wereldvreemde componisten’.
Amper drie jaar stond Peter Benoit aan het hoofd van het KVC. Gedurende die korte periode kon hij niet al zijn revolutionaire plannen verwezenlijken. Zijn opvolgers hebben het werk van deze illustere voorganger en baanbreker zo getrouw mogelijk voortgezet en aangepast aan de noden van de tijd. Er werden tal van nieuwe cursussen georganiseerd en stoutmoedige initiatieven genomen. Enkele van de markantste verwezenlijkingen waren: de reorganisatie van de toneelleergang, die jarenlang als de beste en volledigste opleiding in Vlaanderen gold; de stichting van een ‘Museum voor oude speeltuigen’ (1924), dat de studenten in de gelegenheid stelde oude muziek op waardevolle historische instrumenten in te studeren en uit te voeren - een unicum in het toenmalige muziekleven; de oprichting van een ‘Collegium Musicum Antverpiense’ (1938) als praktische oefening bij de cursus muziekgeschiedenis enz. Ook andere realisaties in de marge of met de steun van het KVC droegen in niet geringe mate bij tot het muziekleven in de metropool en in Vlaanderen: de diverse concertcyclussen, het Peter Benoitfonds, de Vlaamse Vereniging voor Muziekgeschiedenis, enz.
Vanaf het begin werd de creativiteit van de studenten sterk gestimuleerd. Onafgebroken werden kleine en grotere ensembles in het leven geroepen, zowel vocale als instrumentale. Die legden zich meestal toe op de uitvoering van werken van Vlaamse componisten. Aan muziekliteratuur van eigen bodem ontbrak het in de instelling niet. Veel Vlaamse componisten waren er als leraar werkzaam en tal van jonge talenten kregen er niet alleen hun opleiding maar werden ook zelf geïnspireerd tot ‘toondichten’. Het jubileumboek bevat een indrukwekkende lijst met ongeveer 150 namen van Vlaamse componisten die als leraar of als student met het KVC verbonden waren of zijn.
Portret van Peter Benoit (1834-1901) door Edouard de Jans.
Met de tijd kreeg het KVC ook in het buitenland grote bekendheid. Dat was vooral te danken aan het prestige van directeuren als J. Blockx, L. Mortelmans, Fl. Alpaerts, J. van Hoof, L. de Vocht en Fl. Peeters. Die kenden als componist, dirigent of pedagoog een internationale uitstraling. Vooral onder de directie van Fl. Peeters groeide diens orgelklas uit tot een internationale cursus met een record aantal buitenlandse studenten.
Maar niet alles liep van een leien dakje. De behuizing van het conservatorium maakte een lange lijdensweg door. Eind 1883 kreeg P. Benoit van het Antwerpse stadsbestuur de stellige belofte dat er voor de Vlaamse Muziekschool een nieuw en monumentaal gebouw zou worden opgetrokken, dat naast voldoende klaslokalen ook een grote concertzaal zou bevatten. Drie jaar later werd het instituut ‘voorlopig’ ondergebracht in het zestiende-eeuwse Huis Moelnere aan de Sint-Jacobs-markt. Ondanks herhaald aandringen van de directies en mooie beloftes van overheidswege bleef het KVC er zeventig jaar lang gehuisvest, vaak in erbarmelijke omstandigheden. Eindelijk, op 4 januari 1968 werd een eerste gedeelte van het nieuwe gebouw aan de Wezenberg in gebruik genomen en pas in 1987 was het hele