Kind van Verwoerd
Etienne van Heerden is in de jaren tachtig als jong Afrikaans schrijver bekend geworden. Zijn internationale doorbraak was de roman Toorberg (1986), die via het Engels als De toverberg in het Nederlands vertaald is. Sindsdien wordt alles van hem direct uit het Afrikaans vertaald. Z'n jongste roman Kikoejoe heet in het Nederlands: Kikuyu, wat me een rare spelling voor hetzelfde woord lijkt. De vertaling maakt overigens een behoorlijke indruk. Van Heerden geldt als één van de ‘kinderen van Verwoerd’ en hoort inderdaad tot de generatie die opgroeide toen het apartheidssysteem op z'n sterkst was. Schrijvers van zijn leeftijd konden hun opstandigheid dan ook richten tegen de apartheid. Nu kijken ze terug, onthutst over wat gebeurd blijkt, terwijl zij er, al was het maar als kind, zelf bij waren. Deze schrijvers betrekken nadrukkelijk het verleden bij het heden en schrijven een geschiedenis waaraan Zuid-Afrikaanse historici nog niet helemaal lijken toe te zijn.
Kikuyu geeft de herinneringen van een schrijver, Fabian Latsky, aan zijn vroege jeugd. Hij groeide op op een ‘vakansieplaas’; de vertaler kiest voor ‘vakantieboerderij’, het is een boerderij annex bungalowpark, maar uiteraard met Zuid-Afrikaans karakter en Zuid-Afrikaanse afmetingen. Dit bedrijfje ligt in Oost-Kaapland in de afgelegen streek waar Van Heerdens werk zich meestal afspeelt. We zijn hier in ‘Schreiner country’: Olive Schreiners Story of an African farm (1883), stamvader van de Zuid-Afrikaanse roman, speelt er en werd er geschreven; de schrijfster ligt er monumentaal begraven.
‘Kikoejoe is 'n storie’ luidt het oorspronkelijke motto. Het is zelfs een ‘storie’ over een ‘African farm’. Van Heerden komt ook in zoverre met Schreiner overeen dat hij het leven op de ‘plaas’ tekent zonder het te verheerlijken. Samen omsluiten Olive Schreiner aan het eind van de negentiende en Etienne van Heerden aan het eind van de twintigste eeuw met hun realisme een reeks ‘plaasromans’ waarin het boerenleven fraaier voorgesteld wordt.
De roman speelt in hoofdzaak in het zomerseizoen van 1960, in en bij het ‘hotel’, met als belangrijkste personages Fabians ouders, die het bedrijf leiden, personeelsleden en gasten. In de figuur Fabian portretteert Van Heerden de schrijversfiguur. Hij is eenzaam, wil spelen met de zwarte kinderen maar mag dat niet; moet spelen met de blanke kinderen van de bezoekers maar wil dat niet. De traditionele ‘blinde ziener’ is hij net niet, maar wel ziet hij alles hoewel hij het licht in één oog mist. Hij is een spion, die bij nacht en ontij over het terrein zwerft, iedereen afluistert en bespiedt, veel dingen eerder weet (of althans denkt te weten) dan wie dan ook.
Niet voor het eerst geeft Van Heerden een schrijnende tekening van het apartheidssysteem. Hij vertelt over een grote schanddaad (plaatselijke amateur-ordebewakers laten een kleurling levend verbranden) en schildert de algemeen aanvaarde wantoestand ‘in het kleine’. In de zwarte chef-ober van het hotel spreekt de ongelijkheid het duidelijkst. Deze man probeert obsessief zichzelf te ontwikkelen, maar is daarbij afhankelijk van de lectuur die het jongetje Fabian hem toestopt. Het terugkerende beeld van deze figuur, onbeweeglijk observerend, zijn dienblad in de aanslag, vormt een dreigend leidmotief van de roman; ‘“Soos 'n standbeeld,” sê Ma altyd, “uit hout gekerf. Sal ons ooit weet wat dink die swartgoed tog?”’, of in de vertaling: ‘“Net een standbeeld,” zegt Ma altijd, “uit hout gesneden. Zullen we er ooit achterkomen wat dat zwarte volk denkt?”’ (p. 102).
Een vergelijkbare, maar onbestemdere dreiging is gelegen in ‘Kikuyu’; dat is de naam voor een bullebak-achtig monster, half mens half dier, dat in de buurt van het hotel zou ronddwalen en waaraan allerlei gruweldaden worden toegeschreven. Men kan bij dit symbolische wezen opnieuw aan de apartheid en de gevolgen daarvan denken, maar het kader is hier toch ruimer. ‘Die Dier staan wydsbeen oor ons lewens’ luidt het (‘Het Ding staat wijdbeens over onze levens heen’, p. 69). Het gaat kennelijk om de duistere, instinctieve en daarom soms dierlijk geachte kanten van onze geest, moeilijk of niet beheersbaar of herkenbaar. Ze schuilen achter de apartheidsideologie, maar evenzeer achter onze andere bedenksels.