Herder van herinneringen
Paul de Wispelaere werd dit jaar zeventig. In En de liefste dingen nog verder heeft hij het, zes jaar na zijn prachtige dagboek Het verkoolde alfabet, nog maar eens over zijn geliefkoosde thema's: de persoonlijke geschiedenis, de verstoorde band tussen mens en natuur, de onvermijdelijke dubbelzinnigheid waarmee de moderne mens moet afrekenen. Nogmaals balanceert hij, dit keer in wat hij een ‘roman’ noemt, op het slappe koord tussen feiten en verzinsels. Maar dit keer verliest hij zijn evenwicht.
Nieuw in dit zoveelste zelfportret is het thema van de eigen dood. In Het verkoolde alfabet was daar nog nauwelijks sprake van. De auteur had het te druk met het in mooi proza gieten van zijn prille liefde en zijn niet te stuiten ergernis over de verloedering van natuur en cultuur. Nu echter lezen we, meteen op de eerste bladzijde, dat het hoofdpersonage net heeft vernomen dat hij nog één jaar te leven heeft. Omdat, zoals steeds in Paul de Wispelaeres boeken, ook dit hoofdpersonage veel overeenkomsten met Paul de Wispelaere zelf vertoont, word je als lezer door een ongemakkelijk gevoel bekropen.
Zo'n uitgangspunt is riskant. Je moet van goeden huize zijn om in een kroniek van een aangekondigde dood voor de nodige spankracht te zorgen. Sentimentaliteit en melodrama liggen op de loer. Daarom allicht springt Paul de Wispelaere spaarzaam om met informatie over het aftakelingsproces. Iets te spaarzaam misschien, want je krijgt soms de indruk dat De Wispelaeres zieke man even gezond is als - naar we hopen - zijn geestelijke vader zelf nog steeds is.
Paul de Wispelaere slaagt er niet in om ons te overtuigen van de noodzaak van zijn loodzware uitgangspunt. Hij speelt hoog spel, en verliest. De lezer raakt niet geïnteresseerd in een hoofdpersonage dat nochtans in zijn opperste kwetsbaarheid werd voorgesteld. Wat veroorzaakt deze onverschilligheid?
En de liefste dingen nog verder gaat over afscheid nemen. Van de dingen, de wereld, de mensen, de liefdes, de herinneringen, de boeken. Als de dood nadert, lijkt alles veel van zijn glans en aantrekkingskracht te verliezen. Wie de dood in zich draagt, krijgt er nog een vroegtijdig isolement gratis bij. Oude vriendschappen blijken er niet tegen bestand te zijn. Opvallend is ook dat allerlei theoretische beslommeringen (die typisch zijn voor het werk van De Wispelaere - over de werkelijkheidswaarde van herinneringen bijvoorbeeld; of over de relatie tussen literatuur, verbeelding, utopie en werkelijkheid) aan belang moeten inboeten. De praktijk - het ware leven en dus ook de dood - weegt zwaarder dan de ‘nietszeggende theorie’.
De Wispelaeres hoofdpersonage ordent aan de hand van vrouwen en reizen zijn cruciale herinneringen. Cécile, Vera, Marlies, Miriam, Eliane, Cathy, Rika, Simone, Yvonne, Viviane, Michèle - telkens zien we hoe deze vrouwen in de herinnering van de hoofdpersoon verglijden van een droom van totale vervulling naar een weemoedig herdenken van een onvermijdelijk uiteendrijven. Ook de reisherinneringen zijn doordrenkt met weemoed. Mexico staat voor het verloren paradijs. Met herinneringen aan verblijven in een nog ongerept (maar fascistisch!) Spanje toont De Wispelaere aan hoe de kanker van verwestersing zich in het lichaam van de wereld uitzaait. Tijdens een (laatste) reis naar vertrouwde plaatsen rond de Baai van de Somme in Noord-Frankrijk lijkt de zwaar zieke zich ervan te willen vergewissen hoe onmogelijk het is het wegglippende verleden alsnog in te halen.
Deze verhalen over vrouwen en reizen bepalen het ritme van de eigenlijke verhaallijn van deze autobiografische ‘roman’. We vangen tussen de liefdes- en reisverslagen flarden op van een voorgoed voorbij leven: een jongen die bliekjes vangt in een nog heldere beek, schuilkelders tijdens de oorlog, de jaren vijftig met de ‘zich breed verspreidende voorstellingen over niet te stuiten vooruitgang’, de oranje en paars gekleurde jaren zestig... En daarna de tijd waar-