Ons Erfdeel. Jaargang 41
(1998)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 573]
| |
Paars II: gewoon maar toch andersWillem Breedveld In een geforceerde poging het ongewone te bezweren noemde Wim Kok vier jaar geleden zijn kabinet gewoon, hoewel het was samengesteld uit de tegenpolen, PvdA en VVD. Maar tot verbazing van velen zat dit paarse kabinet inderdaad ‘gewoon’ de volle rit uit, tot tevredenheid van de kiezers. Inmiddels heeft Paars II zichzelf gepresenteerd en mag gewoon zelfs doodgewoon heten. Daarmee rijst de vraag of de oude vijandschap tussen PvdA en VVD definitief tot het verleden behoort? En zo ja, valt er voor de burger dan nog wel wat te kiezen? Een beschouwing op de drempel van de nieuwe eeuw. Over wat er nu eigenlijk veranderd is in de Nederlandse politiek, samen met de voorspelling dat de erfvijanden van weleer elkaar wel weer als vanouds in de haren zullen vliegen. | |
Het compromis als uitgangspuntVier jaar geleden typeerde ik op deze plaats de totstandkoming van de paarse coalitie van PvdA, VVD en D66 als ‘totaal anders en toch hetzelfde’Ga naar eindnoot(1). Totaal anders, omdat er gemeten naar Nederlandse begrippen, zoiets als een revolutie had plaatsgevonden: twee aartsvijanden besloten na een oorlog van bijna tachtig jaar samen in één kabinet te gaan zitten. Maar, aldus de kern van mijn betoog, veel zo niet het meeste zal hetzelfde blijven. Dezelfde consensus, dezelfde gematigde politiek, dezelfde neiging tot collegiale besluitvorming, dezelfde regeerstijl en over de hele linie dezelfde redelijkheid die burgers in dit land naar een woord van Simon Carmiggelt tevreden doen zijn op een ontevreden manier. Het is het soort ontevredenheid waarmee | |
[pagina 574]
| |
Nederland in vergelijkend onderzoek tussen landen telkens weer hoog scoort op de schaal van tevredenheid van burgers. Het bleek te kloppen. Een jaar lang konden we nog de illusie koesteren dat met het nieuwe kabinet ook een nieuwe regeerstijl zijn entree had gedaan. De omgang tussen politici leek losser te zijn geworden. Het leek ook of er in het kabinet meer gelachen werd dan in voorgaande kabinetten. Zelfs Wim Kok, in het vorige kabinet nogal humeurig, maakte een heel wat ontspanner indruk. Verfrissend ook leek de zoveel grotere nadruk op een dualistische verhouding tussen regering en parlement; een dualisme waarop vooral VVD-leider Bolkestein het patent leek te hebben. Maar al spoedig bleek ook dit kabinet vooral meer van hetzelfde te zijn. Vergis ik me niet dan is het zogenaamde ‘torentjesoverleg’ geïntensiveerd, het beraad tussen de fractievoorzitters van de regeringspartijen en de premier in diens werkkamer in het torentje aan de Hofvijver. Zelfs Bolkesteins dualistische optreden, vaak op het randje van oppositievoeren en met veel spektakel in de media werd een ritueel toen men in de gaten kreeg dat de soep niet zo heet werd gegeten. Misschien is dat ook wel de voornaamste reden dat de VVD-leider zijn fractievoorzitterschap inmiddels heeft neergelegd. Nog eens vier jaar van dit zogenaamde dualisme zou wel eens te veel van het goede kunnen zijn. De nieuwe fractievoorzitter Dijkstal zal een andere list moeten verzinnen om de aandacht vast te houden. Wat voor de stijl geldt, gaat ook op voor de inhoud. In hun mentaliteit proef je nog iets van de oude vijandschap, maar bij het lezen van de saaie programs van PvdA en VVD heb je zoiets als een loep nodig om de verschillen aan te kunnen wijzen, waar ze in de praktijk ook nog eens opmerkelijk soepel mee omgaan. Het compromis is meer dan ooit tot uitgangspunt verheven van het kabinetsbeleid. Dat was dit keer ook niet zo moeilijk. Het kabinet had in economisch opzicht de wind in de zeilen, zodat beide partijen hun achterbannen tot tevredenheid konden bedienen. Het bleek mogelijk om tegelijkertijd het financieringstekort fors te verlagen (VVD-wens), de middengroepen royaal tegemoet te komen (ook al een VVD wens) en een zo op het oog aanvaardbaar sociaal beleid te voeren (PvdA-wens); al moest de club alle zeilen bijzetten om de kritische geluiden over de behandeling van asielzoekers, de nieuwe armoede en een dreigende tweedeling van de samenleving te pareren. De Bredase bisschop Muskens zag zelfs kans ten tijde van het kabinet-Kok een discussie te doen losbarsten over de vraag of je het de armen kwalijk kunt nemen als ze een brood zouden stelen. Dat mocht van de bisschop. | |
Kleurloze kabinetten?Maar goed, toch geloof ik niet dat de burger er bar veel van gemerkt zou hebben als de afgelopen vier jaar niet Kok maar voor de vierde keer in successie Lubbers | |
[pagina 575]
| |
de scepter zou hebben gezwaaid. Met deze constatering komen we aardig in de buurt van een opmerkelijke uitspraak van D66-leider Hans van Mierlo in een interview in Trouw (18 september), ter gelegenheid van Prinsjesdag 1996. De peetvader van ‘paars’ gaf daarin te kennen geen bezwaar te zien in een vier-partijen-kabinet, waarvan ook het CDA deel zou uitmaken. Het parlement was naar zijn mening mans genoeg ook tegen zo'n nationaal kabinet oppositie te voeren. Weliswaar wilde hij twee jaar eerder nog tot geen prijs met datzelfde CDA in zee, maar zou diezelfde club een volgende keer niet gewoon kunnen aanschuiven? Want, moesten we begrijpen, Van Mierlo had inhoudelijk niets tegen het CDA. Hem ging het er destijds alleen om de vanzelfsprekendheid te doorbreken waarmee het CDA telkens weer de spilpositie voor zichzelf kon opeisen. Nu PvdA en VVD met de totstandkoming van ‘paars’ bewezen hadden ook zonder het CDA te kunnen regeren, zouden de christen-democraten net zo goed weer mee kunnen doen. Ontdaan van de typerende Van Mierlo-franje zegt hij in gewoon Nederlands dat in het huidige tijdsgewricht de samenstelling van de coalitie er niet meer toe doet. Extreme partijen daargelaten, kun je daarom net zo goed een nationaal kabinet hebben. Rood, wit, blauw, links, rechts, groen of paars, gooi het maar in de grote hoed. Een regering, welke regering dan ook, staat toch altijd weer voor de opgave er naar bevind van zaken het beste van te maken. Het parlement en later ook de kiezer moeten maar zien wat ze er van vinden. Heeft het kabinet het goed gedaan, dan zal de kiezer dat wel in zijn stemgedrag tot uitdrukking brengen. Zo niet, pech gehad, op naar een volgend kabinet. Het lijkt een aantrekkelijke optie, die bovendien redelijk lijkt aan te sluiten bij de veranderingen in Nederland. In enkele trefwoorden samengevat, de samenleving ontideologiseerde, ontzuilde en individualiseerde. Dit alles culmineerde in een uitdijend zwevend electoraat en een zwaar functieverlies van politieke partijen. In zo'n samenleving lijkt de kleur van het kabinet inderdaad weinig ter zake te doen. Een kabinet van PvdA-VVD, of PvdA-CDA, al dan niet aangevuld met D66 en/of GroenLinks, of VVD-CDA, CDA-VVD, met of zonder gedoogsteun van de kleine rechtse partijen. Wat maakt het nog uit? En als het al zo weinig uitmaakt, waarom ze dan niet bij elkaar opgeteld? Parlement en kiezer zullen wel als arbiter optreden, zodat de ene partij nu eens drie, vier of zelfs zes ministersposten mag leveren voor het kabinet en de andere keer slechts één of twee. | |
Nood aan oppositieMaar wie bereid is er langer dan een seconde over na te denken, blijft al gauw met een paar lastige vragen zitten. Is Van Mierlo echt zo naïef om te denken dat een regeringsfractie in het parlement zich het rustig veroorloven kan om de haverklap met de eigen of de overige ministers van mening te verschillen, en als conse- | |
[pagina 576]
| |
quentie het conflict aan te gaan, desnoods op het randje van een kabinetscrisis, of zelfs er over heen? Uit Van Mierlo's ministerstijd herinneren we ons voornamelijk hoe gebelgd de leider in dit soort situaties reageerde. Daarmee vergeleken beschikte de prinses op de erwt nog over een olifantshuid. Maar nog afgezien van Van Mierlo's reactie, hoe zouden de kiezers er op reageren als Kamer en kabinet voortdurend met elkaar op de vuist gaan? Nee, Van Mierlo kan mooi praten. Ook voor een vier partijen kabinet geldt dat regering en regeringsfracties een modus vivendi zullen moeten vinden ten einde met elkaar in redelijke harmonie het politieke bedrijf aan de praat te kunnen houden. Zij zullen op een of andere manier consensus moeten zien te bewerkstelligen. En voor zover Van Mierlo, zich dat niet kan of wil herinneren: dat is precies wat het paarse kabinet de afgelopen vier jaar heeft gedaan, op alle mogelijke terreinen en vaak tot gek worden toe. Volgens een apocrief verhaal heeft Wim Kok het tapijt in zijn torentje vanwege het veelvuldige torentjesoverleg zelfs al drie keer moeten vernieuwen. Hoezo, oppositie vanuit het parlement? Om daarom de kiezer bij de les te kunnen houden, heb je een echte oppositie nodig, een partij of een groep partijen die geen deel uitmaken van de regering en die zodoende in staat zijn het kabinetsbeleid scherp tegen het licht te houden. Als die oppositiepartijen hun werk goed doen zijn ze meestal ook nog in staat aan de kiezer duidelijk te maken dat er een alternatief mogelijk is, zodat er bij verkiezingen ook echt wat te kiezen valt. Anders gezegd, in een goed werkende democratie doet de ene of de andere coalitie er dus wel degelijk toe. Nationale kabinetten, kleurloze coalities, ze zijn de absolute dood in de pot. Precies het tegenovergestelde dus van wat Van Mierlo betoogt. | |
Was ik wel links genoeg?Het loonde de moeite zo lang bij dit punt stil te staan omdat hier naar mijn smaak de crux zit van de verandering in de huidige politieke verhoudingen. Kenmerkten de jaren zeventig (en een deel van de jaren tachtig) zich door het aanzetten van markante en soms overdreven verschillen tussen de ene of de andere coalitie, in de jaren negentig doen politici er opmerkelijk lauw over. Toen een scherp bewustzijn van de begrippen ‘links’ en ‘rechts’, met coalities die omschreven werden als links met een rechts randje, centrum-links of centrumrechts. Nu kabinetten die bij gebrek aan enige kwalificatie ‘gewoon’, of ‘paars’ worden genoemd, wat een kleur is waar je alle kanten mee uitkan, van zacht lila, tot diep paars. Hoe hebben we die switch kunnen maken van de vroegere uitgesproken coalities naar de kleurloze kabinetten à la Van Mierlo? Hoe groot die sprong is, blijkt pas goed als we ons nog eens even voor de geest halen hoe scherp de begrippen links en rechts in de jaren zeventig als een tegenstelling werden gezien. Vaak op het absurde af. Kiezers zagen niet | |
[pagina 577]
| |
alleen kans politici vrij nauwkeurig op een links-rechts schaal in te delen, ook zichzelf kenden ze een plaats toe op die schaal en ze hielden de buurman nauwkeurig in de gaten. Wee, de zich progressief noemende, die op een onbewaakt moment de baard nat schoor. Die kreeg prompt van zijn fanatiek linkse buurman te horen dat een arbeider zich met een doodgewoon Philips-apparaat scheert. Uit solidariteit met de verdrukten dezer aarde diende een links iemand dus evenzo te handelen. Niemand die deze markante verschillen tussen links en rechts beter tot uitdrukking heeft gebracht dan de cartoonist Peter van Straten in zijn Vader en zoon- strip, of in de bundel met de veelzeggende titel: Ben ik wel links genoeg? In zo'n klimaat was het natuurlijk ondenkbaar dat PvdA en VVD iets met elkaar te maken zouden willen hebben. Ik herinner me hoe VVD-leider Hans Wiegel zijn PvdA-collega Joop den Uyl ernstig in verlegenheid kon brengen door na afloop van een debat onder het oog van de lopende camera breed grijnzend en met uitgestoken hand op zijn tegenstander af te stappen, in een poging de eerdere woordenstrijd te relativeren, maar ook om Den Uyl te tarten, want die kromp op zo'n moment prompt in elkaar en wist niet hoe gauw hij de andere kant moest uitkijken. Want, ja, PvdA en VVD werden geacht elkaar als vijanden te beschouwen en dan paste het niet iets van kameraadschap ten toon te spreiden. Nietwaar? De VVD had daar minder moeite mee. Maar de partij speelde het spel wel mee, want deze polarisatie was ook profijtelijk. De partijen verhielden zich tot elkaar als hamer en aambeeld met het onuitgesproken doel de christendemocratische partijen in het centrum, het latere CDA, te verpletteren. In electoraal opzicht was het een succes. De PvdA steeg destijds boven de vijftig zetels en de VVD, tot dan een relatief kleine partij, groeide als kool. Het succes werd echter al spoedig aanzienlijk getemperd. Het lukte de PvdA niet met behulp van deze polarisatiestrategie een meerderheid te verwerven. Belangrijker nog, de polarisatie joeg de christen-democratische partijen op één hoop, zij bevorderde de totstandkoming van het CDA, de nieuwe formatie groeide spoedig zelfs tegen de verdrukking van de secularisatie in. Het CDA-Kamerlid Maarten Schakel heeft om die reden wel eens in ernst voorgesteld Joop den Uyl tot erelid te benoemen van het CDA. Afijn, de geschiedenis is bekend. De uiteindelijke onmogelijkheid van de PvdA om een meerderheid te mobiliseren en meer nog door het fanatisme waarmee zij dit doel nastreefde met het poneren van ononderhandelbare strijdpunten en haar getallenmystiek van de meerderheidsstrategie plaatste de PvdA zich buiten de werkelijkheid. Althans buiten de werkelijkheid van het CDA en de VVD, die samen een coalitie aangingen. Want de VVD mocht dan net als de PvdA gecharmeerd zijn van het polariseren, als er zaken gedaan moesten worden met het CDA bleek deze partij altijd weer toeschie- | |
[pagina 578]
| |
telijker te zijn dan de PvdA; ook al bleek vooral het CDA hiervan het meest te profiteren. Onder Lubbers groeide deze partij in de jaren tachtig zelfs uit tot een formatie van maar liefst 54 zetels tot de partij bij de verkiezingen in 1994 onverwacht en door niemand voorzien, terugviel naar 34 zetels en bij de laatste verkiezingen nog verder wegzakte tot 29 zetels. | |
Ook paars heeft zijn prijsWe praten hier over een electorale aardverschuiving van formaat, waarachter complexe en nog niet echt doorgronde processen schuilgaan. Wat daarvan zij, dit loutere feit alleen al, deze formidabele terugval van het CDA lokte de grootste verandering uit in de Nederlandse politieke verhoudingen. Aan deze terugval van het CDA hebben we het te danken dat er een paars kabinet tot stand is gekomen. Feit is ook dat PvdA en VVD sindsdien aan een electorale opmars begonnen zijn, waarmee zich de paradoxale situatie voordoet dat toen PvdA en VVD polariseerden, elkaar openlijk uitsloten, zij hun doel voorbijschoten. Pas toen ze besloten de aloude links-rechts tegenstelling te verdoezelen door met elkaar in een coalitie te gaan zitten, bleken ze een effectief wapen in handen te hebben om het CDA klein te houden. Tenminste van enige effectieve oppositie is tot dusverre niets gebleken. Dat is niet gering als we bedenken dat sedert de invoering van het algemeen kiesrecht in 1918 de christen-democratische partijen in Nederland, bestaande uit een katholieke volkspartij, twee protestantse partijen en enkele orthodoxe splinters, kans hebben gezien de politiek in hoge mate naar hun hand te zetten. De eerste decennia beschikten ze zelfs over een meerderheidspositie. Toen die in de jaren zestig afbrokkelde als gevolg van de secularisatie, transformeerden zij zich met succes tot het CDA dat de onmisbare spil werd van elke denkbare coalitie en naar het zich liet aanzien, ook lang zou blijven. Tot in zekere zin het onmogelijke gebeurde, de spectaculaire terugval van de christen-democraten. Het oppositievoeren tegen zo'n machtsbolwerk had altijd iets geforceerds. Je werd geacht storm te lopen tegen een conglomeraat van partijen met wie je straks weer zaken zou moeten doen. De opluchting was daarom enorm toen dit CDA zomaar ineens als machtsfactor grotendeels bleek te zijn weggevallen. Groot genoeg in ieder geval voor de vroegere polariseerders PvdA en VVD om over hun verschillen heen te stappen. Pas geleidelijk aan begint het besef door te dringen dat ook deze coalitie haar prijs heeft, namelijk dat nu helemaal geen verschillen lijken te bestaan in de Nederlandse politiek. PvdA en VVD zijn gedwongen een praktische oplossing te verzinnen voor wat hen scheidt en omdat het CDA zijn kracht altijd al gezocht heeft in het kunnen functioneren als een brug tussen deze stromingen, resteren er alleen nog maar nuances, praktische problemen en personen. | |
[pagina 579]
| |
Zo bezien heeft Van Mierlo dus gelijk: Paars II had net zo goed een vier partijen kabinet kunnen zijn. Per slot van rekening mocht D66 als verliezer bij deze verkiezingen ook meedoen. Waarom het CDA dan niet? Ja, waarom ook niet als het in coalities toch niet meer draait om kleur, politieke lading, of politieke ideologie, maar de volle nadruk komt te liggen op de prestaties van personen en de min of meer toevallige manier waarop ze concrete problemen aanpakken. De ene keer met de zegen van de kiezer, de andere keer gewoon pech gehad. Mijn punt is alleen dat ik het niet geloof. Het ontbreken van structuur in het partijpolitieke landschap, en daarmee ook het ontbreken van een geloofwaardig alternatief, maken het voor de kiezer moeilijk, zo niet onmogelijk op een zinnige manier te kiezen. De gang naar de stembus krijgt zo al gauw het karakter van een postmoderne loterij, die wel andere kabinetten oplevert, met telkens andere smoelen ook, maar die voor wat de politieke inhoud betreft telkens weer veroordeeld zijn tot pragmatisme en meer van hetzelfde. | |
Toch weer de messen geslepenMaar nog afgezien daarvan, ik geloof er niet in dat PvdA en VVD blijvend in staat zijn hun verschillen weg te poetsen. Politieke partijen zijn tot op zekere hoogte ook een afspiegeling van de samenleving als geheel. Ik kan me eenvoudig niet voorstellen dat er een samenleving zou bestaan waarin de verschillen voor het grootste deel ineens zijn weggevallen. Wat ik me wel kan voorstellen is dat politieke partijen minder dan vroeger in staat zijn op basis van bestaande verschillen massa's mensen te mobiliseren. Dat lukte vroeger beter. Politieke partijen vertegenwoordigden een stand, een klasse, of een religie en ten dele ook waren het emancipatiepartijen. Stuk voor stuk zaken waarmee je de massa in beweging kon krijgen. Maar wat te doen nu de emancipatie grotendeels is voltooid en de verschillen tussen klasse, stand en religie grotendeels zijn weggevallen? Niet zo gek veel, lijkt me en op mijn sombere momenten ben ik wel eens geneigd te denken dat je van de politiek net zo goed één groot D66 kunt maken. Heeft Van Mierlo eindelijk zijn zin. Maar Kok mag dan vier jaren geleden zijn ideologische veren hebben afgeschud, tegelijk ben ik ervan overtuigd dat veel van de oude sociaal-democratie hem is blijven aankleven. En datzelfde geldt ook voor liberalen en christen-democraten. De komende jaren zullen daarom in het teken komen te staan van een speurtocht naar nieuwe tegenstellingen. Vergis ik me niet dan is het zeker geen toeval dat PvdA en VVD beproefde zwaargewichten voor Paars II hebben uitgekozen. Men is op zoek naar de eigen uitgangspunten en zal niet aarzelen die ten gepaste tijde te onderstrepen. Let op, links en rechts in de politiek zullen weer geladen begrippen worden. De messen worden weer geslepen. |
|