Het is moeilijk te achterhalen wanneer kant ontstaan is. Er bestaan wel verschillende voorlopers, waaronder bv. macramé, filetwerk, buratto enz. Maar pas omstreeks het midden van de 16e eeuw zien we op portretten hoe in kostuums kant wordt verwerkt. Het staat wel vast dat in het derde kwart van de 16e eeuw de kantproductie algemeen verspreid was in Europa. Een veranderende mentaliteit en mode stimuleerden de ontwikkeling van dit luxeproduct. Waar kant ontstaan is, is misschien nog moeilijker te bepalen, maar het hoeft geen betoog dat dit luxeproduct zich vooral ging ontwikkelen in streken waar hoogconjunctuur heerste. De heersende klasse in deze streken toonde haar rijkdom door zich te gedragen en te kleden als de vorsten aan de Europese hoven. Een bijkomende gunstige factor was uiteraard de aanwezigheid van goede grondstoffen. Zo was een kwalitatief hoogstaande vlasbouw, die een uiterst fijn linnen opleverde, belangrijk. Die factoren waren vooral voorhanden in het Italië van de Renaissance, maar ook in Vlaanderen. Later werd ook Frankrijk een belangrijke producent van kant.
In Italië werd zowel naald- als kloskant gemaakt, maar de eerste soort stond er in hoger aanzien. Er waren verschillende kantcentra, maar Venetië, dat een toonaangevend modecentrum was, spande ook voor de kantproductie de kroon. Daarnaast waren er verschillende andere belangrijke centra zoals Genua en Milaan.
Vanuit de Zuidelijke Nederlanden kwam gedurende de tweede helft van de 16e eeuw een aanzienlijke export van kant opgang naar Frankrijk, Duitsland, Spanje en Engeland. Belangrijke delen van de bevolking legden zich op de productie toe. Filips II moest zelfs een speciale ordonnantie uitvaardigen om de kantproductie aan banden te leggen. Niet omdat er een overproductie dreigde, maar omdat de burgerij geen dienstpersoneel meer kon vinden. Die konden immers meer met kantwerk verdienen. In Vlaanderen was het niet uitsluitend een huisnijverheid, ook in scholen, kloosters, weeshuizen en andere caritatieve instellingen werd kant gemaakt. Alle kant, die voor 1700 in Vlaanderen werd vervaardigd, werd Oud-Vlaamse kant genoemd. Pas na de 18e eeuw werden de kantsoorten aangegeven door plaatsnamen. Die benaming duidt dus meestal de stad aan waar de kant ontstaan is en zich ontwikkeld heeft. In de loop van de jaren werd die kant vaak ook in andere gebieden gemaakt, zodat de naam nu op een kantsoort en niet meer op het productiecentrum slaat. Zo bestelden handelaars Brusselse kant in Binche of Mechelse kant in Geraardsbergen, Ieper en Menen. Belangrijke Zuid-Nederlandse kantcentra waren o.a. Antwerpen, dat uiteraard ook als uitvoerhaven dienst deed, Brussel, Binche, Brugge, Mechelen, Gent, en verschillende andere kleinere plaatsen. Ondanks het feit dat er in de Noordelijke Nederlanden grote waardering was voor kant, is daar nooit een belangrijke kantproductie geweest. Men voerde voornamelijk Vlaamse kloskant in. Eigenlijk is in Nederland pas na 1830 enige productie op gang gekomen.
In Frankrijk was het optreden van Maria de Medici, echtgenote van Hendrik IV, belangrijk voor het lot van de kant. Zij legde de basis voor de luxe die de regeerperiodes van Lodewijk XIII en Lodewijk XIV kenmerkte.
Onder Lodewijk XIV werden door zijn minister van financiën Colbert in 1665 de Manufactures Royales opgericht. Het luxueuze hof van de Zonnekoning had een zeer grote behoefte aan kant, die voor een belangrijk gedeelte werd ingevoerd uit de Nederlanden en Italië. Colbert wilde door het opvoeren van de kwaliteit, de eigen producten met de buitenlandse laten wedijveren. Hij liet daarvoor clandestien een 200-tal Vlaamse en een 30-tal Italiaanse kantwerksters naar Frankrijk overkomen, die hun technieken kwamen aanleren. Belangrijke kantcentra waren o.a. Parijs, Alençon en Sedan. Verder vond men ook kloskant in Le Puy-en-Velay, Rijsel, Valencijn (Valenciennes), Belle (Bailleul), Atrecht (Arras), e.a. Deze laatste steden behoorden tot de tweede helft van de 17e eeuw tot de Zuidelijke Nederlanden. Hun kantproductie was dan ook zeker tot het begin van de 18e eeuw moeilijk te onderscheiden van de kantsoorten uit de Zuidelijke Nederlanden.
Door de veranderende mode maakte de kantproductie op het eind van de 18e eeuw in haast heel Europa een diepe crisis door. In de 19e eeuw kwam daar dan nog de concurrentie van de machinaal geproduceerde kant bij. In het begin van de 20e eeuw vond een revival plaats. Maar sinds het interbellum lijkt de Europese kant als sierkunst voorgoed afgedaan te hebben.
Dirk van Assche
martine bruggeman, Kant in Europa, Stichting Kunstboek, Brugge, 1997, 272 p. |
Het kantmuseum in Brugge is gevestigd in het Stedelijk Museum Arenthuis, Dijver 16, B-8000 Brugge.