Publicaties
Schimmenspel
De Leuvense cultuursocioloog Rudi Laermans is de afgelopen jaren uitgegroeid tot een van de meest spraakmakende essayisten in Vlaanderen. In zijn bundel Schimmenspel worden een aantal van zijn teksten uit de periode 1989-1996 samengebracht. De elf essays in dit boek draaien rond de thema's werkelijkheid, schijn en representatie. Volgens Laermans leven we in een cultuur van de afbeelding, waar we ons vooral laten leiden door het uiterlijk, en niet langer door de realiteit zelf. Het wordt belangrijker hoe iets gezegd wordt, dan wat er gezegd wordt. De grote winkelcentra, zoals je die vooral in de Verenigde Staten vindt, maar die ook bij ons oprukken(b.v. Wijnegem bij Antwerpen) zijn typerend voor deze ‘beschaving van de look’. Op een gigantische oppervlakte creëert men een schijnwereld, waarin de grens tussen droom en werkelijkheid vervaagt. Alles is in overvloed verkrijgbaar, armoede of werkloosheid bestaan er niet, en iedereen is altijd even vriendelijk. Het winkelcentrum is daardoor een moderne versie van het land van Kokanje, het mythische land van overvloed.
We leven onderhand in een permanente Disneyworld. Het consumeren is dé constituerende mythe geworden van onze samenleving, en de zaterdagse kooproes is zowat het enige overgebleven collectieve zingevingsritueel.
We laten ons volgens Laermans met plezier meevoeren in deze illusie, omdat we vaak het contact met de realiteit verloren hebben. Het winkelen in een shopping center, het kijken naar televisie, het sporten in een fitnesscentrum: dat is voor de meeste mensen de realiteit geworden. De vraag naar de grens tussen schijn en werkelijkheid is in veel gevallen zelfs zinloos geworden.
De stad is de plaats bij uitstek voor deze vluchtige cultuur. Het is een ontmoetingsplaats van vreemden, die geleerd hebben elkaar op een subtiele manier te negeren. Maar tegelijk taxeren ze voortdurend elkaars uiterlijk, en proberen ze de gewenste indruk te maken op de toevallige voorbijganger. Mensen in de stad worden mede-acteurs, om het met een term van Paul van Ostaijen te zeggen. In een dergelijke cultuur wordt ‘impression management’ cruciaal: de eerste indruk mag niet aan het toeval worden overgelaten. Zo is het nachtelijk uitgaansleven in een grootstad een spelen met schijn, maar daarin ligt juist haar fascinatie: we willen ons het hoofd op hol laten brengen door die schijn. Laermans beschrijft hoe de grootstad het toneel wordt voor een romanesk verlangen: juist binnen de anonimiteit hopen we verleid te worden door de aanblik van een ander, en proberen we zelf die ander te verleiden. Die ontmoeting is echter pas mogelijk in een ‘openbare ruimte’, een forum voor de stadsmens waar men elkaar kan ontmoeten, zoals bijvoorbeeld het openbare park of het stadsplein.
Er is volgens Laermans een hele industrie ontstaan van ‘life styles’ (of ‘lijfstijlen’ zoals hij dat vertaalt). Er is nauwelijks nog een mogelijkheid om te ontsnappen aan de beschaving van de look; er is geen erger verwijt mogelijk dan te stellen dat iemand geen ‘life style’ heeft.
De zorg voor het lichaam wordt een permanente opdracht, zowel voor vrouwen als voor mannen. We moeten er jong, slank, dynamisch en gebruind uitzien. De lichaamscultuur is een Sisyfusarbeid: de strijd tegen rimpels, vetlaagjes en andere tekenen van lichamelijk verval houdt nooit op. We kunnen niet ontsnappen aan deze tirannieke blik: de blik van de ander wordt verinnerlijkt, en er blijft geen enkel moment over waarop we ons niet beoordeeld en getaxeerd voelen.
We worden in zekere zin allemaal mannequins: we leven bij de gratie van de blik van anderen. De mannequin-mens bestaat enkel uit een uitgepuurde vorm, maar is leeg en heeft geen inhoud.
In de laatste vier hoofdstukken van het boek gaat Laermans in op enkele aspecten van de hedendaagse theater- en danswereld (onder meer met Jan Decorte, Jan Fabre, Merce Cunningham en Meg Stuart). Het verband tussen het eerste deel van het boek, en dit theatergedeelte is op het eerste gezicht niet altijd even duidelijk. Laermans suggereert min of meer dat het toneel nog de enige manier is waarop we kunnen