van industrie en landbouw, de milieu- en verkeersproblematiek, media, politieke partijen, onderwijs, literatuur en het verenigingsleven.
The Netherlands in Perspective heeft veel deugden en weinig tekortkomingen. In deze laatste categorie gaat het voornamelijk om details. Zo wordt het Nederlandse beleid inzake euthanasie en drugs met opvallende schroom in amper een paar zinnen afgehandeld. Daartegenover staat dat deze aspecten in andere publicaties juist teveel in de verf worden gezet. Shetter omschrijft trouwens zelf zijn boek als ‘not yet another “guidebook” to the Netherlands, but a selective presentation emphasizing what is characteristic’. ‘Characteristic’ is voor Shetter, zoals reeds eerder gezegd, de manier waarop de Nederlandse samenleving zich voortdurend aanpast en evolueert. In dit verband beschouwt hij Erasmus als een soort ‘quintessential Dutchman’. Erasmus vulde zijn boeken met praktische raadgevingen, koos geen partij in de godsdienstige twisten van zijn tijd, gaf de voorkeur aan een vreedzame consensus, en was tegelijkertijd vervreemd van zijn eigen land én sterk internationaal gericht. Het zijn precies deze eigenschappen die van Nederland een interessant laboratorium maken.
william z. shetter, The Netherlands in Perspective: The Dutch way of Organizing a Society and its Setting, Nationaal Centrum Buitenlanders, 1997. ISBN 90 5517 079 8 |
•
In 1964 verscheen een themanummer van het Amerikaanse The Literary Review over Vlaamse literatuur. Een jaar later bracht hetzelfde tijdschrift ook een nummer op de markt met vertalingen van werk van Nederlandse auteurs.
Outside the Lines: New Dutch and Flemish Writing, dat in 1997 uitkwam, is het vervolg op deze twee nummers. Het bevat vertalingen van gedichten en prozafragmenten van 28 auteurs uit de Lage Landen. Gastredacteur Kendall Dunkelberg heeft een mooie staalkaart van de hedendaagse Nederlandstalige literatuur samengesteld. In zijn inleiding heeft hij het over het ontbreken van een duidelijk omschreven literaire beweging of groep in die literatuur. Hij heeft geprobeerd om zoveel mogelijk verschillende ‘soorten’ literatuur aan bod te laten komen en heeft daarbij ook zijn eigen smaak als selectiecriterium gebruikt. Daar is niets mis mee, en dat zou Dunkelberg ook zelf moeten beseffen. Zijn ‘apologies to anyone who was omitted’ lijken mij daarom overbodig. Hij heeft gewoon een mooie bloemlezing gemaakt, met uitstekende vertalingen van werk van o.a. Benno Barnard, K. Michel, Conny Palmen, Eric Spinoy en Paul Verhuyck.
kendall dunkelberg, The Literary Review, ‘Outside the Lines: New Dutch and Flemish Writing’, Vol. 40, No. 3, Spring 1997, Farleigh Dickinson University, Madison (NJ). |
•
Dunkelberg kan qua doortastendheid een voorbeeld nemen aan Theo Hermans, die samen met Yann Lovelock het Nederlands-Vlaamse nummer van Modern Poetry in Translation verzorgde. Hermans windt er geen doekjes om in zijn voorwoord: ‘Representativeness (...) has not been the aim’, ‘I followed my own nose’ en ‘the selection (...) can be read as a somewhat arbitrary cross-section of contemporary Dutch-language poetry’.
Dit nummer van MPT kende reeds een voorganger in 1976, toen onder de redactionele hoede van wijlen James S Holmes een dubbelnummer van het tijdschrift met vertaalde Nederlandse en Vlaamse poëzie verscheen. Net als Holmes is Hermans iemand die even veel interesse heeft voor de vertaalpraktijk als voor de poëzie zelf. In dit nummer is dat ook duidelijk zichtbaar. Naast vertaalde gedichten werden er ook een aantal beschouwingen over vertalen opgenomen. Zo werd een sonnet van C.O. Jellema in maar liefst 9 verschillende vertalingen - waaronder zelfs een in ‘Glaswegian Scots’ - afgedrukt. Elke vertaling wordt gevolgd door een persoonlijk commentaar van de vertaler. Deze stukjes weerspiegelen duidelijk Hermans' uitspraak dat ‘every translation is merely one reading among many’. Elders in de bundel vinden we een transcriptie van een gesprek tussen Judith Herzberg en haar vertaalster Shirley Kaufman, dat een mooie weergave is van de manier waarop auteur en vertaler gaan samenzitten om aan vertalingen te werken.
James Brockway wordt uitvoerig aan het woord gelaten over zijn vertalingen van Rutger Koplands verzen. Zijn vertalingen zijn, zoals hij zelf zegt, ‘spontaneous by nature’ en voor hun conceptie laat hij zich leiden door de eisen die J.C. Bloem aan de vertaler van poëzie stelde: dichterlijkheid en letterlijkheid. Brockway neemt ook afstand van de academische visie op vertalen: ‘I am not making a study, I am making poems’. Dat verklaart waarom hij, als hij een gedicht van Kopland en zijn vertaling van dat gedicht in extenso citeert, het heeft over ‘two poems’. Ironisch genoeg is in dit verband de enige echte misser van dit nummer van MPT te signaleren. Van de tien opgenomen