Ons Erfdeel. Jaargang 41
(1998)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 455]
| ||||
in het fenomeen van de pluralistische opera tesamen op’, somde Bernd Alois Zimmerman op. En méér nog: hij demonstreerde één en ander in zijn overweldigende opera Die Soldaten, voor velen het belangrijkste werk sinds Bergs Wozzeck. De op 7 september 1952 in Den Haag geboren componist Peter-Jan Wagemans werd in 1971 in het kader van het Holland Festival ‘overweldigd’ door Die Soldaten. Hij studeerde nog aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag (eindexamen compositie in 1974 onder de hoede van Jan van Vlijmen) en wist meteen één ding: dit wil ik ook! En zo trachtte hij de ouverture op zijn eigen wijze na te componeren... Thuis was muziek een noodzaak, zijn zus speelde piano, zijn broer trompet en dat in een nieuwbouw-wijk op de zesde verdieping, het was tot in de kelder te horen. Zijn jong overleden vader liet een harmonium na en misschien dat dit de doorslag gaf om later orgel te studeren. Zelf zou hij als invloed noemen, naast uiteraard de pluralistische gestiek van Zimmerman, Franse romantische orgelmuziek en Messiaen (orgelcomponist bij uitstek), naast Duitse laat-Romantiek, Strauss, Skrjabin, Bach, Stravinsky, maar ook de Middeleeuwer Perotinus, jazz, geïmproviseerde muziek en zelfs filmmuziek. Dit laatste is te horen in de Romance voor viool en orkest, geïnspireerd door een oude, krakerige 45-toerenopname van Beethovens Romances. De nostalgiek vergruizelde Romantiek transformeerde Wagemans tot een ‘Drama ohne Worte’. Lang aangehouden pedaaltonen spelen vanaf het begin van de jaren tachtig een belangrijke rol. Opmerkelijk is de voorkeur voor lage instrumenten als tuba en trombone. Al in Muziek I uit 1974 zijn de lage blazers prominent aanwezig en in Muziek II enkele jaren later plaatst hij een kopergroep tegenover een consequent gediviseerde strijkersgroep. Met dit werk presenteerde Wagemans zich voor een internationaal publiek in het kader van de ‘Donaueschinger Musiktage für Zeitgenössische Tonkunst’ in '79. En wat te denken van Muziek IIIa voor soli, koor en instrumentaal ensemble, waarbij de versie b twee Wagner-tuba's, vier hoorns en twee bugels plaatst tegenover de overige blazers en het slagwerk? Naast deze vlammende klankexpansie in de serie Muzieken ontspande de componist zich in kamermuziek van meer speels kaliber, zoals de jazzy pianostukken As I opened fire. Peter-Jan Wagemans (º1952).
Die tegenstelling valt later weg. In Muziek IV (1988), gecomponeerd voor het Schönberg Ensemble, passeert in een bonte zevendelige suite van alles en nog wat, vrijpostig postmodernistisch. ‘Ik voel me als een Rabelais in het land van Descartes’, verklaarde de componist. Rabelais staat voor baldadig spontaan en Descartes voor gewiekst rationalistisch. Descartes' leuze larvatus prodeo (gemaskerd ga ik voort) heeft Wagemans zich eigen gemaakt. Een citaat uit Wagners Tristan ‘swingt’ gemaskerd voorbij. In één deeltje zijn liefst dertien ‘mozaïeken’ filmisch gemonteerd. Maar anderzijds kan er ook in een toccata een statische onbewegelijkheid heersen, verre van baldadig, eerder dreigend pakkend. Buitenmuzikale associaties spelen vaak een rol. Eveneens in '88 ontstond Walk on water, waarin een piccolotrompet achter een ensemble opgesteld quasi-gregoriaanse muziek speelt. Het klinkt als een lange lijn waaraan kleurige fragmentjes bungelen als klokjes in gefragmentariseerde stukjes koraal. Wagemans: ‘In mijn voorstelling loopt de trompet over het water en ontstond aldus een verre herinnering aan zo'n fondant ingekleurd prentje van Jezus dat ik op de zondagsschool kreeg.’ Voor Rosebud, geïnspireerd op de film Citizen Cane van Orson Welles verwierf Wagemans in 1990 de Matthijs Vermeulen-prijs van het Amsterdams Fonds voor de Kunst. Begin december '97 werd op een componistenproject van het Brabants Orkest Rosebud uitgevoerd, naast Romance, Nachtvlucht en De stad en de engel. | ||||
[pagina 456]
| ||||
Het Brabantse orkest wijdde zich reeds eerder aan componisten als Peter Schat, Otto Ketting, Louis Andriessen, Tristan Keuris en Ton de Leeuw en er zullen nog componistenportretten volgen rond Willem Pijper en de Brabantse componist Jo van den Booren. De stad en de engel ging reeds eerder in première bij het Koninklijk Concertgebouworkest (december '96), maar kreeg nu een geheel herziene finalescène mee. De compositie is gebaseerd op de tegenstelling tussen enerzijds een krioelende mensenmenigte (de stad) en anderzijds de oneindigheid van de strak blauwe hemel daarboven (de engel). Een rijke gestiek in veel stuwing staat een Mozartiaanse toets niet in de weg. Dat een laat-romantische gestiek een rol zou spelen in Fantasiëen over Erlkönig, geschreven voor De Volharding, ligt voor de hand, men associeert immers direct figuren als Goethe en Schubert. Achtereenvolgens komt aan bod: angst, verleiding (de dood die het kind overrompelt), sterven en... opstanding. Verrassend dit laatste, waar immers bij Goethe en Schubert daar geen sprake van is. De opstanding is echter niet zendingsschoolachtig uitgewerkt: een mars ‘Im Volkston’ wordt door dissonanten uitééngereten... Het gaat de componist overigens niet om een overrompelende emotie, maar om het subtielere begrip ‘affect’, en wel degelijk om een directheid aan uitdrukking. De luisteraar wordt een reeks archetypen aangeboden, waar echter zowel bevestigende als juist ontkennende voortzetting op mogelijk is. De streng klassieke architectuur staat voorop, maar daar binnen zijn verrassende wendingen mogelijk in een rijk uitgangspunt aan diverse middelen en invalshoeken. Een doelbewuste ambivalentie houdt de spanning vast, want aan spanning is in het meeslepend componeren van Wagemans nooit gebrek.
Ernst Vermeulen | ||||
Discografie:
|
|