verfrissend. Wel gaat men dieper in op het feit dat Breugel een stadsmens was, die vanuit een specifieke humanistische cultuur het buitenleven observeerde. Maar de constatering dat men eigenlijk niet, of niet goed weet wat het schilderij echt voorstelt, valt de auteurs niet zwaar. In hun boek ontmoet men Breugel als kunstenaar, en krijgt men hem dus niet te zien door de traditionele, ideologische of didactische bril.
Over het werk van de zonen is veel minder geschreven en geïnterpreteerd. De oudste zoon, Pieter de Jonge, was zelfs nog niet zo lang geleden praktisch vergeten, of juister, werd niet echt beschouwd als kunstenaar. Men zag hem als een weinig briljante kopiist. Van de dochter Maria weet men zo goed als niets, maar de jongste zoon, Jan de Oude, is bekend (en duur) gebleven. Verwonderlijk is dat niet: wie de tentoonstelling bekijkt kan niet anders dan aangenaam verrast zijn door de charme en de finesse van zijn werk. Jan de Oude deed ook wat meer dan kopiëren: hij blijkt de uitvinder van een aantal genres te zijn, zoals het monumentale bloemstuk, en hij zorgde voor een grondige vernieuwing van de landschapsschilderkunst.
Jan de Oude werd in 1568 in
Brussel geboren - een jaar later stierf zijn vader. Na de dood van hun moeder, in 1578, werden de kinderen verder opgevoed door de grootmoeder, Mayeken Verhulst Bessemers, volgens Carel van Mander actief als schilderes. Maar het ligt voor de hand dat hun moeder, de dochter van Pieter Coecke van Aelst, ook wel iets van de kunst afwist. Feit is dat Pieter de Oude nooit de kans heeft gehad zijn zonen op te leiden. Bovendien bevonden zich toen al veel van zijn werken (de goede voorbeelden) in collecties over heel Europa verspreid. In 1578 keert de familie terug naar
Antwerpen, waar de twee broers een zeer verschillende loopbaan zullen volgen. Jan moet een zestal jaar in Italië gewerkt hebben (Napels, Rome, Milaan). Als hij in 1596 terugkomt naar Antwerpen is zijn opgang niet meer te stuiten. Een paar jaar later wordt hij decaan van het Sint-Lucasgilde en koopt een groot huis in de Lange Nieuwstraat.
Pieter Breughel de Jonge, ‘De bruiloftsdans’, hout, 41 × 58 cm.
(Zijn broer daarentegen komt geregeld in moeilijkheden, omdat hij zijn huur niet kan betalen!) Hij werkt naderhand voor het hof van de aartshertogen te Brussel naast Rubens en Venius. In 1625 sterft hij ten gevolge van een cholera-epidemie (net als drie van zijn kinderen). Zijn bijdrage tot de Antwerpse schilderkunst is van bijzonder belang geweest. Gebruik makend van voorbeelden uit Italië komt hij tot de compositie van grote panoramische landschappen, waarin rotspartijen en boomgroepen voor opvallende lichtcontrasten zorgen. Maar mettertijd evolueert hij naar vlakke landschappen en dorpsgezichten, die de grote Hollandse landschapskunst (Van Goyen, Ruysdael) aankondigen. Als bloemenschilder is hij pas begonnen op 38-jarige leeftijd, in opdracht van zijn Milanese mecenas, kardinaal Borromeo. Maar hij voerde dit al spoedig heel populaire genre meteen naar een indrukwekkend en geraffineerd hoogtepunt.
Pieter de Jonge werd in 1564 of 1565 geboren, ook in Brussel. Na de verhuizing van de familie in 1578 schijnt hij Antwerpen niet meer verlaten te hebben en vormde in zijn atelier een paar goede leerlingen, zoals Frans Snyders en Gonzales Coques. Als schilder echter had hij veel minder succes dan zijn broer Jan, al was zijn productie zeer groot. Ertz stelt dat het juist zijn overal verspreide werk is geweest dat de faam van de ‘grote’ Breugel (van wie men de originelen, in prinselijke verzamelingen, toch niet meer kon zien) hoog heeft gehouden. Dat Breugel een succesformule was, blijkt uit het grote aantal kopieën dat nog bewaard is gebleven. Zo kent men van de Vogelknip (Kon. Museum voor Schone Kun-