Tritsmans is. In ieder geval toont hij zich bij uitstek een herdenker, een herkenner ook, iemand die stilstaat bij hoe het ooit geweest is met levende wezens en dingen. In zeker de helft van de gedichten wordt gememoreerd in nauwkeurige formuleringen en op onsentimentele toon. Hier is iemand aan het woord die volop sympathiseert met het verleden van menselijk leven en natuur. Dat lijkt te wijzen op romantische nostalgie. Maar Oog van de tijd leert dat we niet alleen te maken hebben met een auteur van de terugblik. Hij is zich scherp bewust van de eisen die het heden aan hem stelt
geen groter zonde dan deze dagen
niet met brandende hartstocht
te zijn waar leven zich uitleeft
als nooit en als altijd tevoren (...)
Een zelfde gehechtheid aan het hier en nu blijkt uit gedichten in de afdeling ‘Onmisbaar bloed’, waarin de kinderen ter sprake komen. Hij realiseert zich hoe fragiel en misschien voorlopig het contact met ze is.
(...) Maar ooit zal ik me
heel precies herinneren hoe makkelijk
het was om dan zomaar op hen toe te gaan,
te lachen, te praten, hen aan te raken.
Dit dichterschap moet het niet hebben van het flamboyante, van gedurfd taalgebruik of overrompelende beelden. De woordkeus is onspectaculair, onpathetisch, op het peinzende af. Het lijkt dan ook niet toevallig dat James Brockway, door wie veel poëzie van Rutger Kopland in het Engels is vertaald, zich aangetrokken heeft gevoeld tot Tritsmans' werk. Het kreeg zodoende aandacht in Poetry Review en London Magazine. En ook dat is niet verwonderlijk: beschouwelijk realisme heeft zich in de Angelsaksische poëtische traditie altijd gehandhaafd. In de Lage Landen is dergelijke poëzie sedert de jaren zeventig, tachtig weer gangbaar en daarin past ook die van Tritsmans over verdwenen geborgenheid, ‘het museum van Vergeten Gebaren’, over foto's van voorgoed afwezigen, de doodstrijd van een merel, het geduld van bomen of de herkomst van fossiel en gesteente.
Oog van de tijd is in alle opzichten een ingetogen bundel en kenmerkt zich door een onnadrukkelijk mededogen. Dat is op zichzelf opvallend in de huidige letteren, waarin het uitdagende en schelle het vaak zo uitstekend doen. Het is waar, Tritsmans' voorkeur voor het zachtmoedige brengt het risico van al te minzaam gemediteer met zich mee. Aan dat gevaar ontkomt zijn poëzie doorgaans, want zijn besef van navrante ellende en kwetsbaarheid ontbreekt bepaald niet. Wat niet wegneemt dat klein gehouden, intieme onderwerpen bij Tritsmans juist zulke gave en innemende gedichten opleveren. En daarvan telt Oog van de tijd er heel wat.
Haren
In het donker zou ik hen, denk ik,
aan hun haren kunnen herkennen
omdat ik mijn hand nog nooit
heb kunnen weerhouden zoals
je ook een hond altijd moet
strelen al was het maar om te
voelen of die niet onder je hand
wil ontsnappen, dat je nog steeds
wordt herkend en vertrouwd.
Ed Leeflang
marc tritsmans, Oog van de tijd, Lannoo, Tielt, 1997, 53 p. |