Lodewijk van Deyssel (1864-1952).
van het (literaire) leven aan het eind van de negentiende eeuw. Maar toch, het mag niet ongezegd blijven: het levenswerk van Harry Prick is tegelijk een rariteit.
Het is al vaker opgemerkt: zoals een trouwe hond op zijn baas gaat lijken, kan een trouwe biograaf een treffende gelijkenis met zijn idool ontwikkelen. Net als Lodewijk van Deyssel legt Harry Prick een opmerkelijke belangstelling aan de dag voor het kleine, het onbeduidende, het anekdotische. Van Deyssel staat erom bekend dat hij werkelijk álles bewaarde wat zijn eigen persoon betrof, en ook Prick bewijst dat hij moeilijk schiften kan.
Hij citeert uit tientallen, zo niet honderden brieven, die soms belangrijk maar meestal onbetekenend, zo nu en dan meeslepend maar vaker slaapverwekkend zijn - alles door elkaar en zonder een hiërarchie aan te brengen. Vrijwel van dag tot dag reconstrueert hij het leven van zijn held, zonder zich af te vragen of daar iemand mee gediend is. Witte plekken irriteren hem duidelijk mateloos. Over het huwelijksfeest van Van Deyssel schrijft hij bijvoorbeeld: ‘Er blijven vele vragen onbeantwoord. Om er enkele te noemen: waar vond de receptie plaats en wie verschenen er allemaal? Werd er in de kerk al dan niet gezongen door een koor, al dan niet in combinatie met het optreden van een soliste? (...) Heeft tante wellicht nog eenmaal als soliste geschitterd, op die middag toen neef Karel zijn leven verbond aan dat van Cato Horyaans? En wie deden zich te goed aan het bruiloftsmaal, een zeven-gangendiner, waaronder “tong met pieterse-liesaus en aardappelen”, “ossenbiefstuk met wortelen” en “kippen met salade”, maar (ook niet te vergeten) de bitterkoekjespudding, waarop de bruidegom van jongs af zó dol was dat hij er wel pap van lustte?’
Doen zulke vragen er werkelijk toe? Is de woede waaruit Van Deyssels scheldkritieken voortkwamen te verklaren als men weet of het zijn tante dan wel de buurvrouw was die hem in de kerk heeft toegezongen? Begrijpt men Een liefde beter als men weet met wie de schrijver ervan op de dag van zijn huwelijk liever bitterkoekjespudding at dan appeltaart of custardvla? Het is volledigheid omwille van de volledigheid. Van Deyssel streefde ernaar en Prick doet het hem na.
Het is niet de enige overeenkomst tussen beiden. Net als Lodewijk van Deyssel houdt Harry Prick er een opmerkelijk, haast studentikoos taalgebruik op na. Archaïsche volzinnen vloeien moeiteloos uit zijn pen: ‘Omdat Karel dinsdagavond liefst veertig gulden spendeerde aan een exorbitant omvangrijke boeket die hij de actrice had laten aanreiken op het toneel, was hij woensdagavond niet al te best bij kas, zodat hij voor de boeket die hij met zich meetorste bij het penetreren van Theo's kleedkamer, niet meer dan vijfentwintig gulden had kunnen uittrekken.’ Of: ‘Het zou misschien wel goed zijn geweest wanneer het van de morgen tot de middag bezig zijn met schrijven en lezen onderbroken werd door enige lichaamsbeweging, mogelijk zelfs van sportieve aard.’ Bij Prick ‘reppen’ en ‘spoeden’ mensen zich door de straten van Amsterdam, spelen eieren ‘krijgertje in maag en darmen’ en worden foto's voorzien van oubollige onderschriften als ‘Van Deyssel toornig kijkend’ en ‘Van Deyssel lichtelijk leunend’. Het is van een tongue-in-cheekerige meligheid die weliswaar ingenieus en consequent is doorgezet, maar die op den duur wel dodelijk vermoeiend wordt.
Er is nog een opvallende overeenkomst tussen de biograaf en zijn held: net als Lodewijk van Deyssel houdt Harry Prick van polemiseren. Het is echter maar zeer de vraag of een biografie daarvoor het aangewezen medium is. Gerard Brom, een van de Van Deyssel-biografen die Prick voorgingen, krijgt er keer op keer van langs en ook Michel van der Plas, die in 1995 een belangwekkend boek schreef over de vader van Lodewijk van Deyssel, moet het merkwaardig