Ons Erfdeel. Jaargang 41
(1998)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdDe misantropie van Lodewijk Henri Wiener
| |||
RealismeIn een van zijn vroegste verhalen, Mijne Heren uit 1966, beschrijft Wiener zijn verhouding tot de werkelijkheid: ‘Als een schrijver zijn wereld niet interessant genoeg vindt om over te schrijven, dan moet hij er eenvoudig niet aan beginnen en dan moet hij niet met allerlei onzinnige kunstgrepen trachten een wereld op te roepen die onder normale omstandigheden niet zijn werkelijkheid is maar een surrogaatwerkelijkheid.’ Duidelijk is dat de auteur, of in ieder geval zijn alter ego, de eigen werkelijkheid als uitgangspunt neemt. Hoe zit zijn wereld in elkaar? | |||
DreigingZwarte vrijdag, de roman uit 1967, bevat een intrigerend motto: ‘De grote krach van Wall Street op donderdag 24 oktober 1929, vond plaats op vrijdag 10 mei 1940 in de Cliostraat nummer 29, te Amsterdam.’ Dat het begin van de wereldwijde crisis hier gekoppeld wordt aan de eerste oorlogsdag in Nederland is duidelijk, maar verder... Eerst twintig jaar later, in ‘Lyken blyven in woning’ (uit Wegens mensenkennis gesloten, 1988) worden we nader geïnformeerd. In dat ingetogen verhaal wordt in nauwelijks drie bladzijden het bezoek beschreven dat een klein- | |||
[pagina 272]
| |||
zoon brengt aan de straat en het huis waarin zijn grootouders en een van hun twee zoons op 12 mei 1940 zelfmoord pleegden door vergiftiging. Hun tweede zoon beschikte ook over een recept om aan de vereiste chemicaliën te komen. Dat recept bezit diens zoon, de ik uit het verhaal, nog steeds. ‘Ik heb mij weleens het moment trachten voor te stellen, te visualiseren, waarop een vader, van beroep arts, aan zijn zoon een recept overhandigt, zodat die zichzelf kan vergiftigen.’
Vijfenveertig jaar later loopt die ‘ik’ door diezelfde Amsterdamse Cliostraat: ‘een der Muzen; net als Euterpe’. Zo laat de geschiedenis ook hem nooit los en zo krijgen ook de Gestapomartelingen in de toenmalige Euterpestraat (tegenwoordig de Gerrit van der Veenstraat) een plaats in deze essentiële vertelling. | |||
OngeinEen van de consequenties van die problematische joodse achtergrond is het gevecht dat alle personages in Wieners verhalen voeren met hun directe omgeving. Het duidelijkst wordt die existentiële vijandigheid verwoord in ‘Paranoia judaica’ (uit Misantropie voor gevorderden, 1982), een verhaal waar twaalf jaar aan werd gewerkt.
Er is een voor het grootste deel afwezige familie. Er zijn geheimzinnige contacten uit een voorbije oorlog en er is een buitenwereld die door de jeugdige hoofdpersoon als bedreigend wordt ervaren. Omdat hij er niet in slaagt de oorzaak daarvoor en voor alle andere familietragedies te benoemen, belast hij zichzelf met schuld. Hij is kennelijk degene voor wie men moet oppassen. Wie met hem omgaat, of met een van zijn familieleden, wordt getroffen door het noodlot. Dit zelfgekozen isolement staat haaks op het antwoord dat broer Eduard geeft op hun vijandige verhouding met de anderen. Eduard wapent zich met ‘mikkies’ en glazen stuiters, heeft een hol gegraven achter in de tuin, een complete onderaardse woning. Hij weet wel raad met lieden die hem en de zijnen zouden willen belagen: ‘Ik ben voor niemand bang. Ik ben ze gewoon voor’. Ook in ‘Jachttafereel’ (uit Duivels jagen, 1968) is het de broer die optreedt als de ik in de duinen bij Zandvoort wordt getreiterd door een schoolvriendje. Als die hem dwingt te dansen (‘Dans jood!’), slaakt hij plotseling een kreet. Een pijl steekt dwars door zijn keel. Uit het struikgewas verrijst de broer. ‘Ik maak iedereen af’, zegt hij. ‘Die ongein heeft nu lang genoeg geduurd.’ | |||
KwetsbaarIn al zijn verhalen toont Wiener ons kwetsbare mensen die afstand bewaren, die liever kiezen voor ironie, cynisme en het alleen-zijn dan zich te geven aan een samenleving die onveranderlijk als bedreigend wordt ervaren. Vriendjes zijn nooit te vertrouwen, volwassenen niet te begrijpen en ouders blijven onaantastbare en vooral mistige wezens. Ook als de ik een volwassen man is, blijft de buitenwereld een complot, een samenspel van krachten die uiteindelijk maar een ding willen: ondergang. Dood, verval, vervreemding en achterdocht zijn opvallende motieven, maar ook bewust gekozen isolement en wreedheid komen vaak voor als bastions die betrokken worden als de vijand te dicht in de buurt komt. Met deze in zichzelf mompelende hoofdpersoon, verslaafd aan drank en melancholie, die, als iedereen hem heeft verlaten, maar vriendschap sluit met een teek, een tamme kraai, met vissen en vogels, wordt in de novelle De langste adem ('93) op een verrassende wijze afgerekend. Nu komt de muze in een andere vorm bij hem langs. Een oud-leerlinge - in het dagelijks leven is Wiener ook nog leraar Engels aan het Stedelijk gymnasium in Haarlem - trekt hem het echte leven in. Haar vitaliteit overstemt zijn weemoedigheid. En het laatste verhaal uit Ochtendwandeling maakt duidelijk dat Rebecca niet alleen gebleven is, maar hem ook een zoon heeft geschonken. Langs een door jagers uitgemoord jachtterrein (een metafoor voor zijn wereld) loopt de schrijver met Arend bungelend op zijn borst. Het dringt tot hem door dat zijn zoon, als eens Phoenix, een geschenk van de Goden moet zijn. Uiteindelijk blijft ons alleen de mythe over om het leven te verklaren. Wieners nuchtere en vaak onderkoelde stijl (hij acht zich schatplichtig aan de Bordewijk van Bint), de topografie (vrijwel altijd spelen zijn verhalen zich af in zijn eigen directe omgeving) en de precieze aanduidingen van het jaar, de maand waarin, de dag en het tijdstip waarop gebeurtenissen zich voordoen, suggereren een | |||
[pagina 273]
| |||
sterk autobiografisch realisme. Een echte schrijver wil natuurlijk meer. Ook Wiener is groter dan de feiten die hij vastlegt. Als een heuse levenskunstenaar ordent hij op hoogst persoonlijke wijze zijn misantropische motieven tot een systeem waarin voor hem te leven valt. En als alles en iedereen hem verlaten lijken te hebben, is daar altijd nog zijn talisman, de taal. Het werkelijke gevecht kan dan beginnen.
Wim Vogel | |||
Bibliografie:
|
|