De geschiedenis van Noord-Brabant
De tijd heeft lelijk geknaagd aan het oude, omvangrijke hertogdom Brabant. Al in de dertiende eeuw maakte de roemruchte hertog Jan Brussel tot hoofdstad. Met 's-Hertogenbosch en Breda als knooppunten, Antwerpen als haven en Leuven als wetenschappelijk centrum, vormde Brabant lang een macht. Totdat de opstand tegen Spanje en de reformatie voor een eerste scheuring zorgden, die later zelfs tot een breuk leidde wat nationaliteit betreft. In meer recente jaren is de opdeling verder gegaan, zoals die in Vlaams en Waals Brabant.
Noord-Brabant is nu al 200 jaar een Nederlandse provincie. Het tweede eeuwfeest leidde tot initiatieven van vluchtige of duurzame aard. Het woord duurzaam geldt zeker voor de geschiedschrijving van 200 jaar Noord-Brabant, een pretentieuze onderneming in opdracht van de Staten die resulteerde in drie kloeke delen, tezamen ruim 1350 pagina's groot. Wie denkt dat daarmee alles gezegd is, krijgt meteen een ontkenning mee, want bij het laatst verschenen deel is een mededeling gevoegd dat een aanvullende uitgave, een zogeheten leemtenlijst, mag worden verwacht, zodat lezers verder kunnen studeren.
Ronduit wrang is een ander feit. In de week waarin deel 3 werd gepresenteerd, medio 1997, kwamen in Den Haag politici overeen het oostelijk deel, met Eindhoven en Helmond, van de 200-jarige provincie af te splitsen. Vooral de laatste 25 jaar zijn geregeld plannen ontwikkeld om Noord-Brabant op te delen, maar die werden met succes weerstaan. De kans lijkt nu kleiner.
De beschrijving van de 200-jarige kan daarmee tegelijk een afrondend verhaal worden, tenminste voor zover het hierbij gaat om de in oppervlakte grootste provincie van Nederland. De lijst van ruim 3500 intekenaren op de drie boeken bevat weinig namen van niet-Brabanders, zodat ook deze uitgave er nauwelijks toe zal bijdragen om vastgeroeste vooroordelen weg te branden. Een Fries is koppig, een Zeeuw stoer, maar een Brabander... Stereotypen zijn moeilijk uit te roeien. Toen het Eindhovense PSV in mei 1997 de nationale voetbaltitel veroverde, spraken landelijke dagbladen van ‘de provinciale club uit Brabant’ (NRC-Handelsblad) en ‘de boerenkampioen’ (de Volkskrant). De redacties van deze kranten huizen in de randstad: zij bevestigen het vastgeroeste beeld van een landelijke, weidse provincie, arm en onderontwikkeld, rooms en volgzaam, gemoedelijk en gastvrij en wat verder al niet. Terwijl deze kenmerken van ‘het donkere Zuiden’ verdwenen zijn. In wezen onderscheidt een Brabander zich in weinig of niets van welke landgenoot ook. Er wordt echt niet meer op grote schaal gesmokkeld of illegaal alcohol gestookt en de aardappeleters van Vincent van Gogh bezoeken nu McDonald's. De talrijke kloosters zijn nu bejaardenoorden of zijn ingericht voor asielzoekers en van een massaal geboorteoverschot is geen sprake meer. Integendeel, wat betreft groei staat Brabant vrijwel op het nationaal gemiddelde.
Dit alles neemt niet weg dat er 2,3 miljoen inwoners zijn, voor een belangrijk deel vergrijsd. Toen commissaris dr. J. de Quay in 1959 als premier naar Den Haag werd geroepen, noteerde hij: ‘Het is in Brabant zo veel en zo diep menselijk en christelijk.’ Zulke woorden worden niet meer genoteerd. Mensen trouwden buiten hun geboortegrond, trokken weg of buitenstaanders vestigden zich juist hier en verder verdwenen alle beperkingen die een eigen identiteit bevorderen. Dr. J. van Oudheusden, die voor elk der drie boeken een typologie van Brabant in zijn tijd schreef, kon in de delen over 1796-1890 en 1890-1945 nog veel specifieke kenmerken weergeven, in het slotdeel laat hij er echter net zo min als andere auteurs twijfel over bestaan dat er sprake is van uniformiteit.
Eens ging Noord-Brabant door voor een agrarische provincie. Nu is het geïndustrialiseerd en welvarend. Dat toch de indruk bestaat van een boerenmacht komt door de varkens-