Na de ondergang
De evolutie van de herinnering aan de jodenvervolging in Nederland sedert 1945 en haar invloed op de Nederlandse cultuur, dat is het bijzonder ambitieuze programma van Na de ondergang. Na een overzicht en analyse van de evolutie van de Nederlandse geschiedschrijving ter zake, worden belicht: de ‘joodse gemeenschap’ voor en na de oorlog; repressie en zuivering van collaborateurs; behandeling van vervolgingstrauma's; herdenkingsplaatsen en monumenten; historische en juridische getuigenissen van overlevenden (én ook in het algemeen, theoretisch); de ‘affaires’, zoals rond de vrijlating van oorlogsmisdadigers of de toekenning van uitkeringen. Als toetje, omdat de studie kadert in het onderzoeksproject Nederlandse Cultuur in Europese Context, volgt nog een vergelijking met de situatie in andere Europese landen. Na lezing van het resultaat van deze herculesarbeid blijkt dat de auteur te veel hooi op zijn vork genomen heeft.
Ido de Haan keert zich tegen de psychodynamische interpretatie van de publieke herinnering aan de jodenvervolging (trauma, verdringing, bewustwording), die volgens hem in Nederland overheerst. Hij stelt daartegenover dat de naoorlogse samenleving, de herinnering en de geschiedschrijving van het begin af aan en tot op heden bepaald worden door de scheiding die tijdens de oorlog tussen niet-joden en joden werd veroorzaakt. De psychodynamische interpretatie hangt samen met de enorme betekenis van de psychiatrie in de Nederlandse samenleving. Leed en onrecht werden pas publiek erkend nadat psychiaters gewezen hadden op het psychisch leed teweeggebracht door de vervolging. Dat in vele andere landen, waar de psychiatrie minder toonaangevend was, herinnering en geschiedschrijving toch een vergelijkbare evolutie hebben doorgemaakt, wordt niet verklaard.
De Haans nationaal interpretatiekader is te beperkt. De herinnering aan de jodenmoord in Europa ligt mede aan de basis van de joodse staat, de zionistische eindoplossing voor het ‘joodse probleem’ in Europa, voor anderen onderdeel van de verwerking van de judeocide. Het lot van Israël en politiek-militaire ontwikkelingen in het Midden-Oosten zijn dan ook van groot gewicht voor de collectieve herinnering aan deze Europese moord. Dat is De Haan niet onbekend, maar hij wil dit aspect buiten beschouwing laten. Daar is niets mis mee, zolang de perspectiefvernauwing niet uit het oog verloren wordt. Maar De Haan breidt zijn op onderzoek van deelaspecten gebaseerde conclusies tot het geheel uit. Dat in een studie over de Nederlandse herinnering aan de jodenvervolging zo weinig aandacht gaat naar internationale verschillen en invloeden, is verwonderlijk. Nederland had na de oorlog veel meer te begrijpen, te verwerken en zich te herinneren dan de meeste andere westerse landen. Mede daardoor weegt het aspect Israël nog zwaarder.
Het hoofdstuk waarin de herinnering in de rest van Europa wordt belicht, bevat nogal wat bedenkelijke interpretaties en onjuistheden. Dat in deze Europese context veel aandacht gaat naar Israël (en de VS), terwijl de auteur Israël buiten beschouwing wilde laten, zegt veel over de impact van gebeurtenissen en interpretaties in deze grote joodse gemeenschappen. Het Belgische onderzoek wordt onvolledig en deels fout weergegeven. De Haan insisteert er vooral op dat in België joden in de eerste plaats als vreemdelingen werden beschouwd, dat ‘hun dood niet als Belgisch probleem werd ervaren’. Dat is tot op zekere hoogte juist; joden die de Belgische nationaliteit bezaten, waren vóór, tijdens en na de oorlog beter af. De meeste joden verbleven nog niet lang in België en waren minder goed geïntegreerd dan in Nederland. Maar dat maakt de massale slachtoffering van Nederlandse joden nog schrijnender. Het lijkt wel een bevestiging van een ultra-zionistische stelling: assimilatie leidt tot antisemitisme, tot ondergang. Waarom laat De Haan onvermeld dat in België relatief meer joden werden gered dan in Nederland? En dat dat onder meer lag aan de houding van niet-joden? Is dat dan geen deel van de verklaring waarom in Nederland de dood van Nederlandse joden wél als een nationaal probleem ervaren wordt?
Het hoofdstuk over getuigenissen is onbevredigend. Er wordt kleinerend gedaan over de geschiedkundige waarde ervan, zonder dat stilgestaan wordt bij nieuwe methodes om egodocumenten te nutte te maken. De Haan richt de aandacht voornamelijk op juridische getuigenissen, afgelegd op de processen tegen Eichmann en tegen Demjanjuk (waarmee opnieuw het belang van Israël voor de Europese herinnering wordt onderstreept). De voorstelling