Vijfentwintig jaar neerlandistiek in Indonesië
In 1969 werd, bij het herstel der culturele betrekkingen tussen Nederland en Indonesië, een nieuwe vakgroep Nederlands ingesteld aan de Universitas Indonesia te Jakarta. Ter viering van het 25-jarig jubileum van deze inmiddels fors uitgegroeide vakgroep werd in december 1995 in Jakarta een congres belegd, met elf sprekers uit Indonesië, negen uit Nederland en één uit Amerika. Hun lezingen werden eind 1996 gepubliceerd in een tweetalige bundel, die een mooi vervolg vormt op Studi Belanda di Indonesia / Nederlandse Studiën in Indonesië, in 1989 uitgegeven door Kees Groeneboer. De bundel markeert twee belangrijke nieuwe ontwikkelingen: ten eerste in de titel - van Nederlandse Studiën naar Studie Nederlands, ten tweede in de bijdragen: zeker zes daarvan zijn afkomstig van de jongere generatie van Indonesische neerlandici.
Van de vijf afdelingen in deze nieuwe bundel bevat de eerste een drietal lezingen over de geschiedenis van de studie Nederlands aan de universiteit van Indonesië, respectievelijk tussen 1949 en 1952, van 1970 tot 1990 en tenslotte de ontwikkelingen sinds 1992. Vanaf 1970 heeft de vakgroep steeds onder Indonesische leiding gestaan, met daaraan toegevoegd de door O&W uitgezonden Neerlandici, in de loop der jaren in totaal zo'n 15 man. Daaronder moet met ere genoemd worden Prof. Jan de Vries uit Leiden, die vanaf 1969 altijd nauw bij de opbouw van de vakgroep betrokken is gebleven en ook nu weer van de partij was, zelfs met twee lezingen. Sinds 1992 staat de vakgroep geheel op eigen benen, met een volledig Indonesische staf van 20 docenten. De studentenaantallen zijn gezond, er is een goede samenwerking met het Erasmushuis, de docentenbijscholing loopt, er is een goede uitstraling naar andere delen van het land. Zeer positief is het tegenwoordig veel frequentere contact met vakgenoten uit Nederland en België die als gastdocent drie maanden naar Indonesië komen, terwijl ook omgekeerd meer Indonesische neerlandici naar buiten gaan: afgelopen zomer alleen al tien naar het IVN-congres in Leiden, en in juni 1997 drie naar een congres in Zuid-Afrika. Zeer duidelijk formuleert het hoofd van de vakgroep, Lilie Suratminto, in zijn bijdrage de prioriteiten voor de naaste toekomst: verbetering van het studieprogramma, stimuleren van onderzoek, het opleiden van nieuw, jong kader, de ontwikkeling van verdere bijscholingscursussen en meer internationale samenwerking.
De tweede afdeling is gewijd aan het Nederlands als bronnentaal, en bevat vijf zeer lezenswaardige artikelen over dit voor Indonesië uiterst belangrijke terrein, onder andere over de voorgeschiedenis, de didaktiek en de leerpsy-chologische aspecten van het bronnentaalon-derwijs. Zeer informatief is hier de bijdrage van Dr. Nurhadi Magetsari, directeur van het Arsip Nasional te Jakarta, die een overzicht geeft van de vele Nederlandstalige bronnen in Indonesische archieven, op allerlei gebied - van antropologie en archeologie tot filologie, geschiedenis, ismalogie, linguistiek en rechten (er zijn nog zo'n driehonderd wetten uit de Nederlandse tijd die in Indonesië worden toegepast). Tevens bespreekt hij wat er nodig is om met deze archiefstukken uit de voeten te kunnen, en welke opleidings- en vertaalprogramma's er op de genoemde wetenschapsgebieden lopen. Daarna volgt een degelijk stuk van de eerste gepromoveerde Indonesische neerlandica, Dr. Susi Moeimam, over de problematiek van een receptief Nederlands-Indonesisch woordenboek als noodzakelijk hulpmiddel voor het werken met Nederlands als bronnentaal. Haar bijdrage mondt uit in een krachtige oproep om zo spoedig mogelijk een speciaal opleidingsprogramma Vertalen voor afgestudeerde neerlandici op te zetten.
Afdeling drie bevat vijf lezingen over literatuur: een analyse van de verfilming van Oeroeg, een onderzoek naar de Javaanse bronnen van Maria Dermout (Els Boogaerts), naar de rol van de vaderfiguur in Indische romans van de twee-