het Letterkundig Museum in Den Haag. Wat gold voor zijn Chinese voorganger, geldt voor hem: dichter en mandarijn van aanzien zijn gedwongen het binnen één persoon met elkaar uit te houden. Maar bij deze overeenkomst bestaat er tussen de twee dichters een opmerkelijk verschil en Idema laat niet na daar snedig op te wijzen: ‘En terwijl zijn Chinese collega elke bevordering vierde met de aanschaf van een nieuwe bijvrouw, vermindert de vlucht van Kortewegs carrière zijn potentie’. Die observatie wordt treffend geïllustreerd door een kwatrijn dat er niet om liegt:
Je kan wel merken dat ik ouder word.
Naakt lig je naast me en ik hoef niet eens.
Kwam daar een jaar of twintig terug eens om.
Zag ik je knie, hij stond al voor je klaar.
Als hij zich deze verzuchting laat ontvallen, is de dichter voor in de veertig.
Ook in Stand van zaken (1991) wordt op het tanen van de hartstocht diverse keren gezinspeeld.
luistert noch antwoordt maar
en neem regels als
Hoe goed het is dat jij bent die je bent
Geen meid van achttien, blond, met benen
maar altijd veertig, gewoon; rijp, wat wijs al.
Nooit lopend hoog te spreken maar met wie
ik praten kan en zonder kapsones mag slapen.
Nu de bundel
In handen (1997) is verschenen, moet je vaststellen dat de afnemende erotiek als thema iets van een obsessie heeft gekregen. In de eerste afdeling ‘Ego en eega’ komt het al in verschillende toonaarden voor: mild, ironisch, grimmig, verongelijkt en ontluisterend. Je kunt je afvragen of Korteweg zich niet al te veel zorgen maakt over potentie en aantrekkelijkheid. Dramatiseert hij als vijf-
Anton Korteweg (º1944).
tigjarige het onvermijdelijke niet al te veel, ook als je zijn onsentimentele taalgebruik in aanmerking neemt. Ik denk het niet. Het mannenprobleem dat hij zo nietsontziend behandelt, zal algemener zijn dan we weten of wensen. En menige man zal zichzelf dan ook tegen wil en dank herkennen in
Vijftig voorbij. Dus was ik een mooi vuur,
mijn vlammen doofden al. Zo is het ook.
Er zijn wel oudere moeders die in mij
verspreide resten jeugd en kracht en schoonheid
zien smeulen nog, soms, en die zich daaraan
wel zouden willen warmen, vrees ik, maar
hun strakke, gladde Cosmo-dochters, die zien niks.
De tijdgeest wil ons ook op leeftijd jeugdig, vitaal, wilskrachtig en ondernemend, maar de werkelijkheid is al te vaak anders. Dichters als Korteweg herinneren ons daaraan en schenken in hun beste gedichten ‘troost van pessimisme’, zoals Herman de Coninck dat ooit noemde.
Levensvisie noch poëtica zijn bij Korteweg onderhevig aan ingrijpende veranderingen. Zijn lezers weten in feite al jaren wat ze aan hem hebben. Hij zou zich misschien wel eens vaker willen laten gaan en in een meer visionaire lyriek, maar er zijn een aantal eigenschappen die dat beletten: scepsis, zijn voort-