worden. Personages, situaties, omstandigheden worden aanvankelijk eerder aangestipt dan geïntroduceerd, niets wordt zodanig uitgewerkt dat het tot leven komt en de lezer meesleept. De abrupte scènewisselingen verhinderen dat er lijn in het verhaal komt. En dat wordt (tweede reden) in de hand gewerkt door het veelvuldig gebruik van dialect. Bij andere Vlaamse auteurs stoort me dat niet, integendeel zelfs, hier word ik er op de een of andere manier door buitengesloten. Misschien komt het door de snelle afwisseling tussen dialect en cultuurtaal, de fragmentjes schuren tegen elkaar, vervloeien niet, zodat er geen muziek in de woorden komt - en dat terwijl het boek voor een groot deel over muziek gaat. Of liever over de treurige omstandigheden die ervoor zorgen dat een muzikaal begaafde tante van de auteur (want het boek is onomwonden autobiografisch) geen carrière als zangeres is vergund, waardoor ze, hoewel op haar zeventigste nog steeds in het bezit van een prachtstem, verzuurd en verbitterd eindigt.
De interesse van de neef wordt mede gevoed door zijn eigen nooit werkelijk tot ontwikkeling gekomen muzikale talenten. Vooral via haar oudste broer, nonkel Romain, advocaat te
Brussel en het prototype van een Bourgondiër, komt de neef erachter dat zijn eens zo mooie tante Adèle het slachtoffer is geworden van een benepen katholiek milieu, van een vader die artiesten gevaarlijk decadent volk vindt, meer nog van de man op wie ze verliefd wordt, ene Noël Slanghe, een dorpsonderwijzer die haar ook al van een zangcarrière probeert af te houden (hij is bang dat het mansvolk in de zaal straks alleen maar naar haar komt luisteren om naar haar decolleté te kunnen gluren) en die zich weldra als extreem Vlaams-nationalistische, racistische, antisemitische en carrièrebeluste engerd ontpopt. Een van de problemen van het boek (en de derde reden waarom ik er zo moeilijk in kwam) is dat de in deze context ken-
Geert van Istendael (º1947) - Foto David Samyn.
nelijk onvermijdelijke stereotypen al zo vaak en vaak al zo voortreffelijk literair zijn vormgegeven dat een auteur al zeer subtiel en origineel te werk moet gaan om daar nog mee te kunnen boeien. En dat is Van Istendael, wat mij betreft, onvoldoende gelukt.
Natuurlijk is het voor de tante op leeftijd pijnlijk om aan Slanghe herinnerd te worden. Als de neef over hem begint, barst ze in woede en tranen uit, waarna hij ‘als een adder’ de villa van zijn broer ‘uitglibbert’. Dan kan het aan het eind van het boek ook niet meer verbazen dat Slanghe haar op haast klassiek bijbelse wijze blijkt te hebben verraden. Een baantje als adjunct-hoofdonderwijzer kan hij alleen krijgen als hij ‘dat Vlaamsgezinde meisje dat in de nonnenschool de leerlingen flamingantische liedjes aanleerde’ de bons geeft, waarna hij kan aanpappen met de nicht van ‘Frère Directeur’, een volbloed fasciste. Even later komen er een paar onthutsende documenten op tafel, of ze nu authentiek zijn of niet. Slanghe blijkt direct verantwoordelijk voor de arrestatie en deportatie van ‘een jood met zijn jodenwijf’. Maar ik vind dat Van Istendael de dramatische mogelijkhe-