nationaal-socialistisch en Diets programma collaboreerde. Hij werd leider van Zender Brussel (1941-1943), de collaborerende radio. Toen de greep van de Groot-Duits gezinde collaborateurs te groot werd, diende Moens zijn ontslag in. Hij was er inmiddels van overtuigd geraakt dat de collaboratie Dietsland niet dichterbij bracht. Hij adviseerde de VNV-leiding de partij te ontbinden. Zelf vluchtte hij aan het eind van de bezetting naar Nederland, waar hij tot 1949 ondergedoken leefde. Hij was inmiddels bij verstek ter dood veroordeeld. Als staatloos burger bleef hij buiten het bereik van de Belgische justitie. Amnestie weigerde hij. In 1982 stierf hij als vrijwillig balling in Nederland. Moens raakt stilaan vergeten, behalve voor een beperkte schare van veelal rechts-nationalistische Dietsers. Zijn vroege literaire werk geniet blijvend waardering. In die optiek wordt Moens vaak genoemd als mede- en tegenstander van Paul van Ostayen.
Moens heeft een uitgebreid literair oeuvre nagelaten dat tussen 1968 en 1974 in verzamelde werken werd gepubliceerd. Tijdens zijn onderduikperiode in Nederland begon Moens aan zijn memoires waarvan uiteindelijk alleen de eerste twee delen ‘jeugd’ (tot 1916) en ‘tegen de stroom op’ (1916-1922) voltooid werden. Historicus Olaf Moens (géén familie) en neerlandicus Yves T'Sjoen bezorgen veertien jaar na de dood van Moens de uitgave. Het is een vakkundig gemaakte teksteditie geworden die een bladzijde in de Moensstudie omslaat. Die werd tot nu vrijwel uitsluitend beoefend door bewonderaars. Het ‘Gedenkboek Wies Moens’, in 1984 verschenen onder de redactie van Erik Verstraete, is er het bekendste voorbeeld van. De forse biografische inleiding (pp. 9-77) van Moens en T'Sjoen is meer dan een aanzet tot een wetenschappelijke biografie en op dit moment het beste wat men over Wies Moens kan lezen. Het valt alleen te betreuren dat de auteurs in de inleiding het historisch en het literaire onderdeel scheiden, terwijl ze zelf aanvoeren dat dit bij Moens eigenlijk niet te scheiden is. Er zijn zeker argumenten aan te voeren voor de gekozen aanpak. Storend zijn in ieder geval de biografische overlappingen die gemakkelijk te vermijden waren geweest. De teksteditie is overvloedig geannoteerd. Alle personen, organisaties en aangehaalde teksten worden gesitueerd en geduid. De auteurs laten weinig steken vallen. Een enkele keer toch, als ze bijvoorbeeld hardnekkig een democratische vleugel in het VNV veronderstellen.
De tekst zelf dan. Hoewel Moens blijkens de tekstverantwoording zijn proza herhaaldelijk onder handen nam, is het niet bepaald een feest om het te lezen. Het vlakke relaas slaagt er zelden in de lezer op sleeptouw te nemen. Vanuit historisch standpunt is alleen het tweede deel van belang, hoewel de geïnformeerde lezer aangaande het activisme en zijn nasleep weinig nieuws leert. Het eerste deel heeft uitsluitend biografische waarde. Het gaat evenwel gebukt onder de nostalgie waarmee de vijftigjarige Moens terugblikt op zijn jeugd. Dat levert soms clichés op, zoals het portret van zijn ‘heilige moeder’. Er zou dringend eens een anthologie moeten worden samengesteld over de ‘heilige moeders’ in de hoofdzakelijk door mannen bevolkte Vlaamse beweging. Nog zo'n dooddoener is de volkomen afwezigheid van enige vleselijke beroering bij Moens. Af en toe kruist ‘het Meisje’ het pad van de adolescent. Haar verschijning zette hem alleen aan tot harder studeren, want zij had niets gemeen met de ‘min of meer obscure jonge vrouwen’ die het leven van zijn medestudenten verblijdden. ‘Wat tussen mij en het meisje 'n begin had genomen, de herinnering er aan, hield dat geloof brandend: een zuivere, walmloze vlam, bij wier glans het goed was te worstelen met de meest weerbarstige “stof” die de geest kreeg toegevoerd’ (p. 195). Je zou voor minder in de politiek gaan.
Bruno de Wever
Memoires wies moens. Met een historische en literaire inleiding door Olaf Moens en Yves T'Sjoen, Meulenhoff, Amsterdam/Kritak, Antwerpen, 1996, 356 p. |