Publicaties
Huizinga en de troost van de Geschiedenis
Aan belangstelling voor de historicus Johan Huizinga (1872-1945) is er de laatste jaren in Nederland geen gebrek. Naast de uitgave van Huizinga's briefwisseling (1989-91) en een bundeling van zijn geschiedtheoretische geschriften (1995) - een selectie uit de veel eerder verschenen Verzamelde Werken - verschenen de laatste jaren verschillende biografische en thematische studies over Huizinga. Studies die niet pretenderen de totale biografie van de veelzijdige historicus te schrijven, maar vanuit een specifieke vraagstelling slechts een beperkt aantal aspecten van Huizinga's leven en werk willen belichten. Ook Anton van der Lem en Léon Hanssen - samen met W.E. Krul de uitgevers van Huizinga's briefwisseling - hebben elk ‘hun’ Huizinga voorgesteld, de ene vanuit een sterk historische, de andere vanuit een eerder filosofische en literaire interesse.
Van der Lem concentreert zich in zijn proefschrift op de betekenis die de Nederlandse beschaving voor de historicus en intellectueel Huizinga had. Vanuit een nauwgezette ontstaansgeschiedenis van Nederland's beschaving in de zeventiende eeuw, een werk dat pas in 1941 verscheen maar waarvoor Huizinga al sinds het begin van de eeuw plannen maakte, analyseert Van der Lem zijn voorstelling van de Nederlandse beschaving, een thema dat de facto vooral aan bod kwam in studies en lezingen over de 17de eeuw. Al tijdens de eerste jaren van zijn Gronings hoogleraarschap (1905) overwoog Huizinga een boek aan dit onderwerp te wijden en maakte hij hiervoor aantekeningen. Maar wat de voorgeschiedenis van dit werk had moeten worden, een schets van het Bourgondische tijdvak, groeide uit tot zijn beroemde Herfsttij der Middeleeuwen (1919).
Toch lag al in Huizinga's eerste enthousiaste notities over de 17de eeuw de kiem van een aantal latere, opgemerkte denkbeelden besloten, aldus Van der Lem. Zo zou het concept van de ‘historische sensatie’ dat Huizinga voor het eerst in 1920 formuleerde, in dezelfde lijn kunnen worden gelezen als zijn oudere, specifieke fascinatie voor de Nederlandse schilderkunst. Een 17de-eeuws schilderij van Esaias Boursse bijvoorbeeld - een Hollands interieur met een vrouw zittend aan het haardvuur, een slapende baby en een hoop afgehaalde lakens achter haargaf Huizinga de volgende impressie: ‘het Eeuwige verbeeld in een afgehaald bed’. Het zoeken naar een eenheid tussen de geschiedenis, de kunst en het leven kan als een rode draad door Huizinga's werk over de Nederlandse beschaving worden gezien. Toen Huizinga tijdens het Interbellum tot een publieke figuur was uitgegroeid, de geknipte man voor nationale herdenkingen en lezingen in het buitenland, en naarmate zijn onvrede met de eigen tijd en cultuur groeide, vertaalde dit verlangen zich ook steeds duidelijker in een intellectuele, esthetische en vooral ethische idealisering van het Nederlandse verleden, met de 17de-eeuwse Republiek als hoogtepunt.
Waar bij Van der Lem de historicus Huizinga centraal staat, gaat het in Hanssens literair proefschrift vooral over de cultuurcriticus en cultuurpessimist Huizinga. In een met het postmodernisme koketterend - ‘een boek met een open structuur en een open einde’, geen ‘lineair betoog’ maar een ‘circulaire beweging’ -schildert Hanssen Huizinga als exponent van een betekeniscrisis in de Europese cultuur, naast tijdgenoten van formaat als Albert Verwey, Ortega y Gasset, T.S. Eliot en Thomas Mann. De vervalsmetaforiek die al Herfsttij aanwezig was, wordt in verband gebracht met de melancholie van de late Huizinga die vluchtte in een verbeeldingsrijk verleden dat hij op een steeds selectievere manier ‘uitzuiverde’, om uiteindelijk in zijn testament, het na zijn dood gepubliceerde boek Geschonden wereld, tot de erkenning van het ‘troosteloos’ karakter van het verloop van de geschiedenis te komen.
Twee studies over eenzelfde onderwerp kunnen in opzet en stijl moeilijk méér van elkaar verschillen dan deze twee proefschriften. Van der Lems minutieuze, overwegend chronologische en tergend langzame analyse heeft zo goed als niets gemeen met Hanssens verbeeldingsrijke en gewild filosofische benadering. Waar Van der Lem geen letter uit Huizinga's aantekeningen en collegedictaten over de Nederlandse beschaving