een grote rol spelen en meteen gloeit de passie op: liefdesintriges met politieke repercussies, oorlog der seksen. De menselijke drijfveren krijgen een andere slag van de molen.
Hendrik de Vijfden is niet meer dan een vlugge opsomming van enkele taferelen. Lanoye noemt het een ‘platte western’. Ridiculisering vormt ook nu weer een hoofdtoon. De taal van de Fransen is een goedkoop weefmatje: ‘Tu donnes ta fille weg en klaar is kees’. Hendrik is de koning-soldaat te midden van zijn potsierlijke troepen, een Fellini-fanfare. Zijn sloganeske aanvalskreet ‘Alles voor 't vaderland, het vaderland voor Kristus’ slaat nergens op. Hij gelooft meer in het Lot dan in God. Zijn overwinning op het Franse leger, vijfmaal zo groot, is een Guldensporenklucht, die goed gediend wordt door de CNN-bericht-geving: 10.000 doden voor Frankrijk, 25 voor Engeland. De verovering van Frankrijk is uiteraard de verovering van Charles' dochter Cathérine (‘La France, c'est moi’). De climax van hun neukpartij valt samen met het sterven van La Falstaff, die zich verraden voelt en wegkwijnt aan de ziekte die Hendrik overdroeg.
In deze oorlogscyclus is weinig plaats voor psychologisering. De scenes springen kort en bonkig tevoorschijn en halen hun kracht uit hun theatraliteit. Het dramatische effect ontstaat vaak uit tijdssprongen en plotse omkeringen, waarbij men b.v. in één klap de andere zijde kiest. Mechanismen worden niet geanalyseerd maar gedemonstreerd. Soms echter is het effect goedkoop. Bij Shakespeare wordt Hendrik V opgevolgd door zijn jeugdige zoon Hendrik VI. Lanoye maakt van Hendrikske een echt kind, dat op zijn kakpot zit en nog moet leren lezen. Waarom hij het hele gebeuren rond Jeanne d'Arc zonder schroom in de verbeelding van het knaapje situeert, is mij een raadsel. Het jongetje spreekt in een handomdraai koningstaal.
Geconfronteerd met een opgedrongen verstandshuwelijk met Margaretha di Napoli weet het kereltje aanvankelijk niet wat aangevangen met de hartstocht. Hij zal moeten leren op eigen benen te staan. Rond hem is ‘een wedstrijd in verval’ aan de gang. Maar hij zal de naïeve jongeling blijven, die zich in alle opzichten buiten de storm wil houden, vluchtend in mystieke beschouwingen. God noemt hij zijn gids, maar die laat hem toch maar verdwalen in wanhoop. Hij komt tot het filosofische inzicht dat hij alleen staat en dat dat de zin is van alles. Gek geworden stapt hij eruit, de herinnering aan een slappe, maar ‘zuivere’ koning achterlatend.
Rondom hem draven ‘volwassen’ ijdeltuiten die bezeten zijn van Margaretha. Dat zijn pas de echte pubers, die geen raad weten met hun driften. Ze moorden elkaar grandioos uit, tot het nest van Lancaster haast leeg is. Het stuk eindigt in een grote kotspartij in onvervalste grandguignolstijl. Margaretha, tegelijk speelbal en degoutante intrigante, blijft razend achter. En alsof de mens nooit ontwaakt uit zijn naïviteit, triomfeert weer eens de zekerheid dat kleine Edward in haar buik het Rijk weer groot zal maken.
In de derde aflevering snuiven de zonen van York coke. Op een stok zit de schedel van hun vader, onder een papieren kroon, stijl Jan Decorte. Edwaar spreekt tot Sjors en Risjaar: ‘Bruurs! Who de fok has made a rolling stone of daddy York, onze geliefde pa?’ Nu pas barst de turbo-taal definitief uit haar voegen, een pendant van de eerder te berde gebrachte Franse woordenkraam. Ze vertoont sporen van de pop- en wegwerpcultuur, is zeer plastisch, komisch, vulgair en uitdagend. Het ‘we are the champions’-gebral ontaardt in een nooit geziene agressie van elkaar opzwepende clans. Steeds meer organiseren de personages zich in bendes van gangsters voor wie herrie schoppen, neuken en doden varianten zijn van eenzelfde genot, dat hen bijna dwangmatig op de been houdt.
Richard III is fysiek en geestelijk een gedrocht. Bij Lanoye is hij bovendien een crapuleus taalmonster. Shakespeare laat hem over queen Elisabeth zeggen: ‘relenting fool, and shallow changing woman’. Lanoye steekt Shakespeare naar de kroon met: ‘you modderfokking silly stupid cow / bescheten blasted bloddie buggered bitch’. Terwijl hij de twee vermoorde prinsjes opvreet, wordt zijn kannibalisme verbaal ondersteund. Hij houdt een monoloog die zo in Mijn Hondemond van Schwab kan. Het is taal die letterlijk stikt in haar eigen braaksel, terwijl hij jankend klaarkomt. Schuimbekkend in zijn woorden pleegt hij ten slotte harakiri. Blinde haat, blinde leugens en blind geweld leiden naar zelfverblinding; algehele verwoesting eindigt in zelfdestructie. De woordmachine sputtert zichzelf leeg.
In de laatste twee stukken is het taalgebruik