‘Nero, de anarchistische burger’ is dan ook een mooie (door de redactie bedachte) titel bij deze overwegingen. Edoch, de Nerofiguur waaraan ik meestal met vertedering terugdenk, is de Nero van de eerste twintig jaar. De Nero van de krant Het Volk, de volkse Nero. Het is mijn stelligste overtuiging dat het fout is gegaan toen Nero vanaf 1965 ook goed genoeg moest zijn voor De Standaard, de krant met ‘informatie op uw niveau’.
Vlaamse stripfiguren werken niet en hebben geen duidelijke middelen van bestaan (‘Kiekeboe’ van Merho vormt daarop de enige uitzondering). Nero gaat nog een stap verder, hij is gewoon ‘Dagbladverschijnsel’, zoals staat op een koperen plaat naast zijn voordeur. Stripfiguur zijn is zijn reden van bestaan. En al klaagt mevrouw Nero (vroeger ‘madame’) er geregeld over dat de huishoudportemonnee leeg is, zelden maakt Nero zich daar zorgen over. Er valt altijd wel een schat, een erfenis of een beloning uit de lucht, die alle zorgen doet verdwijnen. En wat doet Nero? Als iedere rechtgeaarde Vlaming koestert hij de zegswijze: ‘Wie het breed heeft, laat het breed hangen’. Hij vestigt zich bij voorkeur in een kasteel en laat zich omringen door overbodig personeel.
Als de nood werkelijk hoog is, dan is er nog altijd de portefeuille van meneer Pheip, de gefortuneerde, opvliegende, Franssprekende rentenier die in het album De Zwarte Voeten (1959) voor het eerst zijn opwachting maakt. Pheip is de grote baas van de suikerfabriek van Moerbeke-Waas en tegelijk burgemeester van deze gemeente. Grappig genoeg vierde Moerbeke-Waas begin september 1997 150 jaar liberaal bestuur, een unicum in Vlaanderen. Ook grappig en opmerkelijk: de nog naamloze burgemeester van Moerbeke-Waas uit De Zwarte Voeten wordt smoorverliefd op Madame Pheip, trouwt met haar én neemt haar naam over.
Het zijn kleinigheden, maar ze typeren Marc Sleen: hij en zijn Nero hoeven naar niemand om te kijken, ze kunnen zich milde spot op het maatschappelijk bestel veroorloven. Nero mag dan wel in de oerkatholieke krant Het Volk verschijnen, een droogstoppel is hij niet. Hij hoeft ook geen uitgesproken flamingant te zijn, want meneer Pheip is de rabiate francofoon. Nero hoeft niet bijzonder intelligent te zijn, want er is eerst detective Van Zwam en daarna natuurlijk zijn zoon Adhemar. Nero hoeft zich niet luidop tegen de waanzin van de oorlogsdreiging uit de jaren veertig en vijftig uit te spreken, want er is Abraham Tuizentfloot, die op zijn eentje legers, generaals en uniformen belachelijk maakt.
Toch leeft Nero niet bij de gratie van zijn entourage, zoals bijvoorbeeld Kuifje. Los van de drankzuchtige en tierende Haddock, het sullige detectivesduo Jansen en Jansens én misschien vooral de pientere hond Bobbie, blijkt Kuifje een wat kleurloos baasje. Lees er het saaie Kuifje in het Land van de Sovjets nog eens op na.
Nero is anders: hij mag dan niet overdreven sterk, intelligent of dapper zijn, zijn hart klopt op de juiste plaats. Hij is een Vlaming, een ‘plantrekker’, iemand die zich weet te redden. Maar hij heeft daarnaast een fors ontwikkeld rechtvaardigheidsgevoel. En vooral, Nero is een vredelievend man. Haast alle albums uit de jaren vijftig en de vroege jaren zestig bevatten rechtstreekse of onrechtstreekse verwijzingen naar de Koude Oorlog. Sleen en dus ook Nero zijn bang voor een nieuwe wereldbrand.
De titels uit die jaren liegen er dan ook niet om: Het Vredesoffensief van Nero (1954), De X-Bom (1955), De Pax Apostel (1958). Ook in De Rode Keizer (1954) en De IJzeren Kolonel (1957) hekelt Nero het militarisme.
In de Ark van Nero (1953) probeert hij een nieuwe samenleving te stichten. De Nerovingers (1961) zijn Nero's eigen cohorte voor een betere samenleving. Slechts één keer laat Sleen zich voor de kar van zijn broodheer spannen; in Moea Papoea (1956) laat hij Jan Spier tegen