dichten, staan in het Engels en het Nederlands naast elkaar. Maar zo krachtig en compact als de Engelstalige gedichten zijn, zo wazig en ongearticuleerd zijn veel Nederlandstalige, als moeizame vertalingen soms. Er zijn nogal wat cruciale rijmwoorden die in het Nederlands hun effect verliezen: ‘Where those wounds end is where I also stay: / in branching, and in being cut away’ werd:
Ik hund mij op waar ook die wonden blijven:
in dwarsdoorsneden, geradeerde lijven.
Door de helderheid en terloopsheid van de Engelse regels komt de absolute tegenstelling tussen stay en away op losse schroeven te staan; in het stroevere Nederlands reageren de rijmwoorden, blijven en lijven, totaal niet op elkaar.
Tien jaar geleden al zei Haft dat hij het Engels weliswaar beter beheerste, maar dat hij in het Nederlands schreef, omdat dat de taal is waarin hij leeft en waarin hij contacten heeft met anderen. ‘Ik geloof zelfs dat het op een bepaalde manier vruchtbaar is dat ik niet in mijn moedertaal schrijf. Wanneer je dat doet, gebeurt dat vaak instinctief. Ik ga nu heel bewust met de taal om.’ (Trouw, 17-10-1987)
Ondanks hun tweetaligheid zijn de verschillen tussen Vroman en Eybers enerzijds en Haft anderzijds levensgroot: zo nuchter, speels, anekdotisch en fysiek de enen zijn, zo zwaar, ernstig, beschouwend en metafysisch is de ander - in alle talen. Anekdotes vindt men bij Haft nog minder dan bij C.O. Jellema, met wie hij een zekere verwantschap vertoont. Bij voorbeeld in zijn hang naar archaïsche constructies en woorden, en in zijn belangstelling voor het tijdloze.
Anthropos gaat over essentiële zaken, gesitueerd aan de rand van het fysieke bestaan, over pogingen over die rand heen te stappen en over wat er daarna zal volgen; over leven, dood en voortleven. Mystiek en metafysica spelen daarbij een rol. Het is een thematiek die zich moeilijk prijsgeeft; de gedichten van Haft zijn compact als die van Jos de Haes. En wie die associatie eenmaal legt, wordt zich ook bewust van een thematische verwantschap, die benoemd kan worden als: pijn.
In verschillende gedichten wordt gezinspeeld op zelfmoordpogingen. Zo gaat ‘Hereniging’ uit van iemands besef dat hij enkel nog maar beschikt over twee polsen, die aderen omhullen. En ‘Voor Hans Faverey’ - een hoogtepunt in de bundel, voortbouwend op Favereys grote gedicht ‘Gorter aan zee’ - gaat over iemand die de zee inloopt en zich alleen nog door het tij laat keren.
De ongemakkelijke houding ten opzichte van het fysieke bestaan wordt het meest direct geformuleerd in de vraag waarmee een ander gedicht begint: ‘Waarom noem ik het bottending lichaam?’ (in het Engels: ‘Why do I call a boned thing body?’). In het verlengde hiervan eindigt ‘Ontheffing’, een gedicht waarin iemand vaststelt dat hij zich niet meer op de borst hoeft te slaan of zijn haar hoeft uit te trekken (als een martelaar, ben je geneigd te denken) en dat hij evenmin als een kuiken uit het ei hoeft te komen, met de volgende regels:
Dat hoef ik niet: de scherpe hagelvoeten,
dansend op de adem van hun buit,
wijzen mijn leden waar ze open moeten
om late glinster toe te laten treden
tot wat zo lang zich in mijn lichaam kleedde.
Het lichaam dus als louter omhulsel dat, de pijniging voorbij, wacht op licht voor de ziel.
Dat deze poëzie zich moeilijk laat ontcijferen, heeft alles te maken met Hafts verzet tegen anekdotiek, en tegen technisch en erudiet vertoon. Zijn beelden zijn tijdloos en onopvallend: wonden in de afgesneden takken van een boom, grashalmen die buigen onder de storm, licht op een muur, licht op een boomtak, lichtplekken op golven. Zijn gedichten komen voort uit het besef:
is donker erachter. Want hemel is onze broeder niet,
zien is geen lichter zijn. 't Is een andere macht.
Naast zulk verheven mysticisme geeft Haft zijn gedichten soms even lucht met een nuchtere tegenwerping. Zoals met de tweede vraag van het gedicht ‘Troost’:
Zal ik mijn armen berispen, dat zij niet konden
reiken tot de einder? Kan de den
dat wél? Wat voor handen stonden
Hier staat de mensfiguur van Leonardo da Vinci met zijn armen een vierkant en een cirkel vast te houden, wetend dat dat de universe-