Veelvuldig voelt Maarten zich bedreigd door mensen die meer flair en vertrouwelijkheid van hem vergen dan hij kan opbrengen. Zo brengt het vaak botte optreden van de directeur van het bureau hem regelmatig uit zijn evenwicht. Maarten trekt zich terug in zijn afdeling (Volkskunde), in het gezelschap van mensen die evenmin stevig in hun schoenen staan. Hun liefde voor bedreigde dieren, zwerfkatten en hongerige vogels, is onlosmakelijk verbonden met de angst die de buitenwereld hun inboezemt.
Maarten Koning is iemand die nooit ageert, maar uitsluitend reageert, zodat hij permanent op zijn hoede dient te zijn. Conflicten vermijdt hij bij voorkeur en daarom is hij vaak geneigd meer verplichtingen op zich te nemen dan hij aan kan.
Toch laat Maarten niet over zich lopen, zoals de strubbelingen uitwijzen rond het periodiek Ons Tijdschrift, die in Plankton breed worden uitgemeten. In naam is het blad een Vlaams-Nederlandse onderneming, maar er zijn veel meer Vlaamse dan Nederlandse abonnees en de machtige professor Pieters, tevens secretaris van de stad Antwerpen en voorzitter van talloze commissies, beschouwt het als zijn persoonlijk eigendom. Frequent schendt hij de afspraken, gemaakt met de Nederlandse redactieleden Beerta en Koning. Aan het eind van Plankton, dat handelt over de jaren 1972-1975, lijkt een breuk onafwendbaar. Zoals J. Goossens in aflevering 97-3 van het tijdschrift Literatuur onthulde, heeft deze scheuring zich ook in werkelijkheid voltrokken. Voor Pieters heeft K.C. Peeters model gestaan en de werkelijke naam van Ons Tijdschrift is Volkskunde.
Het is de moeite waard in Ons Erfdeel even stil te staan bij het conflict, zoals beschreven in Plankton, omdat het gedeeltelijk valt te herleiden tot een tegenstelling tussen Vlaanderen en Holland. Gedeeltelijk, want een belangrijke oorzaak van de wrijvingen vormt het dictatoriale gedrag van Pieters, waaraan ook Vlamingen zich storen.
Daarnaast bestaat er echter verschil van mening over de koers van het tijdschrift. Pieters wil een zo groot mogelijk publiek bereiken met een regionalistisch blad, dat banden heeft met uiteenlopende volkskundige musea en verenigingen. Volgens deze criteria wil hij redacteuren recruteren en artikelen selecteren. Het Nederlandse deel van de redactie, Maarten Koning nog meer dan de tot schipperen geneigde Beerta, streeft primair naar een hoog wetenschappelijk peil en is wars van regionalistische tendensen.
Deze onenigheid over het redactionele beleid hangt nauw samen met een verschil tussen Vlaanderen en Nederland. Ik doel daarbij niet alleen op een cultureel verschil, hoewel dit zeker een rol speelt. De oer-Hollandse Maarten Koning voelt zich niet op zijn gemak bij de overvloedige diners die hem in Antwerpen worden voorgeschoteld en die soms meer tijd in beslag nemen dan de bespreking van wetenschappelijke en redactionele aangelegenheden. Pieters noemt Maarten van zijn kant enkele malen ‘streng’.
Belangrijker dunkt mij echter het feit dat in Vlaanderen, met een eeuwenlange geschiedenis van onderdrukking, meer behoefte bestaat aan verbreiding van de eigen cultuur dan aan een kritische beschouwing daarvan, zoals Maarten, niet toevallig de representant van een gebied is dat al eeuwen onafhankelijk is.
Plankton is ruim tweehonderd bladzijden dikker dan zijn voorganger en bestrijkt minder dan de helft van het aantal jaren waarover in Vuile handen wordt verteld. Het verteltempo in Het Bureau begint dus te dalen. Een gevolg van de uitvoerige wijze waarop verslag wordt uitgebracht van de toenemende druk die op Maarten Koning wordt uitgeoefend. Hij moet steeds harder werken, tot woede van zijn vrouw vaak ook in het weekend, terwijl het contact met andere mensen hem slecht af blijft gaan.
De verteltechniek van Het Bureau doet vooral recht aan het gezichtspunt van Maarten. Wie goed toeziet, kan vaststellen dat hij kennelijk in de ogen van anderen meer betekent dan in die van hemzelf. Zijn publicaties en voordrachten oogsten lof. Op een congres durft hij een autoriteit op zijn vakgebied te trotseren en ook voor de imponerende Pieters wijkt hij niet. Men heeft ontzag voor hem en prijst zijn moed: ‘“Jij durft alles,” zei Beerta (...)’ (p. 669). Dit soort complimenten vergroot zijn zelfvertrouwen niet. Hij reduceert zijn eigen dapperheid tot angst: ‘Mijn moeder zei een keer: Maarten durft alles, die kent geen grenzen.- Maar ik durf eigenlijk niets en daarom doe ik het dan’ (p. 678).
Bij zijn naaste collega's wekt Maarten zelfs de vrees op dat hij een boek over hen zal schrijven. In zijn droom heeft hij dit boek al voltooid (p. 219), maar tegen zijn tobberige