Ons Erfdeel. Jaargang 40
(1997)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 744]
| |
Peter VerhelstEnfin (Charles Soleil)
Een kooi waarin een paus zit te schreeuwen
met krioelend vlees in zijn keel:
zo zit je erbij in je stoel.
Hoofd en kuiten
geschoren. Een stalen riem rond de borst,
aan handen en voeten gebonden. Je kunt er niet onderuit.
Die glimmende helm op je kop.
We zijn zo klaar,
nog even dit: je leven schoot voorbij als een film
in je hoofd en wat je zag was slijk
en slijk en slijk.
Nu nog een zoen op je buik.
De hendel haal ik wel voor je over en daar ga je,
lieverd. Zon die je bent.
Uit: Witte bloemen, 1991. | |
[pagina 745]
| |
Matador
Dat dood als een roodgeklede man druppelt
over de kromming van de heuvel om rond je voeten
tot stilstand te komen met de vanzelfsprekendheid van een
spiegel
die rond je voeten uitrust alvorens uiteen te spatten.
(Binnenstebuiten gekeerde man die me aantrekt
en dichtknoopt als een gouden jasje; uit de hemel
zullen rozen vallen; ik zie de mond van een vrouw
droom achterstevoren uitspreken en een bleke zakdoek.
De man opent de verkeerde kant van de spiegel;
of geknield of als een standbeeld met mijn rug
naar hem toe of eerst Veronica doen, zo zal ik
dat zwarte gevaarte magnetiseren met mijn vlezige doek
als zat die kop met latjes aan mijn heupen vast.)
De zon is de hollogeenlamp van de dood.
Een ontstoken oog dat in de lucht tuurt.
Geknield op de rode kapmantel
hef ik mijn zwaard op naar de hemel;
het hoogblauwe altaar glimlacht
en zij toont haar borst
en haar kind,
Madonna-van-de-Rode-Bloem,
leid me
naar het Lam.
Uit: Master, 1992. | |
[pagina 746]
| |
Peter VerhelstTegen de ochtend vind ik mezelf terug achter de telescoop die Lores raam aan het aftasten is. Ik wil dat ze nu aan me denkt.
(Ik kan niet wachten, denkt ze. Ik wil hem dat lichaam van mij laten zien als het zich aan de extase overlevert, en wat is dansen anders dan dat? Ben ik op zoek naar betekenissen? Ik stel mij bloot aan impulsen. Ik laat mij bombarderen met indrukken, mijn hele lichaam is mijn gulzige camera, in mijn hersenen tollen de beelden in het rond. Maar betekenissen? Een structuur? Op een bepaald ogenblik stop je de zoektocht naar iets wat er toch niet is. Hoogstens kan er sprake zijn van een rode draad die af en toe als een bliksem door de beelden heen flitst. Die roodgloeiende draad die ik van de ene naar de andere hand laat dansen, terwijl ik op mijn vingertoppen blaas. Waarna ik die bliksem plots - uit verveling? - laat vallen. Ik ben mijn eigen bliksemafleider. Vergeten is mijn grootste kwaliteit. Blanco geest. Blanco lichaam. Alsof ik een fauteuil zit en verblindend wit licht aan alle kanten uit mij vandaan straalt. Liters melk die uit me wegstromen zodat ik lijk op een albino met geopende aderen. More is more. En dat vernielen.
Je kunt alles vergeten. Als je dat wilt.
Ik zie wat ik wil zien. Ik toon wat ik wil laten zien. Ik wil zo veel beelden dat de betekenis verdwijnt als in een centrifuge. Een tollende vuurbol die wegspattende betekenissen genereert. Mogelijkheden. Een mogelijkheidsmachine wil ik zijn.)
Uit: Het spierenalfabet, 1995. | |
[pagina 747]
| |
(Icarus)
Zoals het opklimmen tussen twee bergflanken
van een jongenslichaam iets heeft van een jongen
die tussen twee spiegels met gewichten staat te zeulen
en ondertussen droomt van een spierenharnas
dat hem naar de zon kan dragen, is het
even zinloos, even vergeefs te verwachten
dat iemand met een hamertje zacht op de kamermuren klopt
op zoek naar geheimen; zelfs 's nachts,
als het getik hoorbaar is van die metronoom
naast de dwangmatige, verchroomde spieren
verkeert die jongen in de onmogelijkheid
boven zijn lichaam uit te stijgen en tegelijkertijd
dat lichaam vuur te laten vatten.
Is dat waarom hij zich zo mooi maakt?
Staat hij daarom onophoudelijk te springen,
met zijn vingers graaiend naar de hemel?
Maar er is geen hemel. Er is niemand
die hem zo voorzichtig opheft.
Niemand die hem zo hoog opwerpt
en dan nog als een minnaar, zwaar van lust,
boven op hem plaats wil nemen.
Uit: Verhemelte, 1996. |
|