schip. Voor veel niet-taalkundigen zal dit boek tal van vragen beantwoorden over hoe allerlei woorden ooit in het Nederlands terecht kwamen en over de vele invloeden die onze taal heeft ondergaan. De lezer moet daarvoor echter wel erg veel voorbeelden voor lief nemen, want uit de aard der zaak staat dit boek bol van de opsommingen. Lekker weglezen doet het daardoor beslist niet, wat nog wordt versterkt door stijlbloempjes als ‘Woorden voor scheepstermen’ (blz. 89). Voor de taalkundige is het daarentegen weer lastig dat die opsommingen zelden volledig zijn, de schets van de historische context oppervlakkig (en ook wel eens onjuist) is, en de historische grammatica al helemaal niet wordt behandeld. Voor hem zullen hooguit de uitgebreide registers en de vele voetnoten met literatuurverwijzingen dit boek tot een handig hulpmiddel maken. Maar helaas, ook hier is het boek lang niet overal up-to-date.
Elders besprak ik dit Leenwoordenboek vanuit de specialistische optiek van de Keltoloog. Erg tevreden was ik niet, en mijn bevindingen stemden me ook weinig hoopvol voor de overige ‘exoten’ uit talen anders dan het Frans, Duits, Engels en de Klassieke talen. Op deze plaats wil ik daarover alleen nog klagen dat de kadertekst over ‘Kelten en “Keltische” plaatsnamen in Nederland’ (door Gerald van Berkel) zich niet ook tot Vlaanderen uitstrekt. Of het veel zou uitmaken wanneer dat wel het geval was geweest, dat durf ik te betwijfelen. De informatie die hier wordt gegeven is ronduit gebrekkig.
Maar er zijn meer missers. Zo betoogt Van der Sijs meteen al op bladzijde 3 dat het Nederlands nooit rechtstreeks contact had met de Baltische talen. Het (Oud-)Pruisisch stierf echter pas in de zestiende eeuw uit en in de streken waar die taal werd gesproken waren in de middeleeuwen zowel de Hanze als Nederlandse kolonisten actief. Dat we daar geen leenwoorden aan overhielden, mag dan het geval zijn, het contact was er wel degelijk. Wellicht had daar zelfs een hoofdstukje aan kunnen worden gewijd: contacten die geen leenwoorden opleverden. Ook het Turks en het Marokkaans Arabisch (en Berber) zouden daarin dan een plaatsje hebben gekregen. Nog op dezelfde pagina struikelde ik over het (stelselmatige) misbruik van de naam ‘Engeland’ voor ‘Groot-Brittannië’, en in dit specifieke geval zelfs voor ‘de Britse Eilanden’!
Verder lijkt de opmerking op bladzijde 46 dat de klankwetten veel uitzonderingen kennen mij wat al te ongenuanceerd. Klankwetten heten juist zo omdat zij geen uitzonderingen dulden. Daarmee vormen zij het fundament onder de historisch vergelijkende taalwetenschap. Dat we nog niet alle klankwetten kennen, en dat de historische werkelijkheid wel eens ingewikkelder is dan wij nu kunnen reconstrueren, dat is een heel ander verhaal.
Tot slot vind ik het persoonlijk erg jammer dat Nicoline van der Sijs ervoor heeft gekozen de leenwoorden steeds te behandelen onder de taal waaruit het Nederlands ze direct ontleende. De oorspronkelijke brontaal wordt dan meestal nog wel genoemd, maar veel van wat juist anekdotisch waardevol is, blijft op die manier onderbelicht. Zo had een woord als ‘hangmat’ (uit het Taíno van Haïti) een heel wat boeiender verhaal kunnen opleveren dan de lezer nu uit het Leenwoordenboek bij elkaar kan sprokkelen.
Lauran Toorians
nicoline van der sijs, Leenwoordenboek. De invloed van andere talen op het Nederlands, Sdu Uitgevers, Den Haag / Standaard Uitgeverij, Antwerpen, 1996, XXXIV + 921 p. |