en ambtelijke onwil op gewestelijk niveau, en het lokalisme van een groot deel van de Vlaamse parlementsleden een degelijke uitvoering van de wet in de weg hebben gestaan.
Al vanaf de jaren zeventig zeggen Vlaamse politici een ruimtelijk structuurplan toe dat, voor geheel Vlaanderen, de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid moet aangeven. Na ruim twintig jaar beloven is in 1995, onder leiding van de professoren Albrechts en Vermeersch, het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) opgesteld. Renard geeft er in hoofdstuk 4 een ruime samenvatting van. Er is over dat RSV veel goeds te zeggen en Renards toon is terecht positief. Jammer is dat hij weinig aandacht besteedt aan wat de uitvoering van dit RSV in de weg staat. Het ontbreken van een decretale basis lijkt me daarbij minder belangrijk dan het feit dat het plan niet goed uitvoerbaar is zonder nieuwe planfiguren en -instrumenten en zonder een grondig herschikte taakverdeling tussen gewest, provincies en gemeenten inzake ruimtelijke ordening.
In het laatste hoofdstuk, ‘Voor de vrienden’, laat Renard met enkele goed gekozen voorbeelden zien welke rol politiek dienstbetoon en allerlei ‘vriendendiensten’ in het ruimtelijk beleid spelen. Hij typeert ook het lokalisme van vele Vlaamse politici die, met vaak megalomane projecten (ringwegen, golfbanen, bedrijventerreinen, ‘Fenix-projecten’ en andere), hun eigen dorp, gemeente of regio in de vaart der volkeren willen opstuwen. Verschillende dossiers illustreren hoe de ruimtelijke ordening door politiek dienstbetoon in een grijze schemerzone, en vervolgens vaak in een sfeer van gesjoemel, corruptie en misdrijf terecht komt. Verontrustend is de mate waarin een en ander wordt geleid vanuit ministeriële kabinetten, door medewerkers die voor niemand verantwoordelijk zijn en vervolgens vluchten in de bescherming van het parlementaire mandaat. Ergerlijk is de wijze waarop sommige topambtenaren en rechters hun bevoegdheid niet gebruiken. Aandoenlijk is de mate waarin ministers uit de Vlaamse regering, de minister-president incluis, zich ontfermen over de vergunningen van individuele bedrijven.
Dit hoofdstuk laat, zoals Renards boek als geheel, goed zien hoe het ruimtelijk beleid in Vlaanderen wordt gedomineerd door kortetermijn overwegingen en particuliere belangen. Van strategisch beleid is (nog) nauwelijks sprake. Die conclusie is niet nieuw, maar Renard illustreert en onderbouwt haar goed. Op onderdelen had het boek, wat mij betreft, wat grondiger gemogen.
Pieter Leroy
peter renard, Wat kan ik voor u doen? Ruimtelijke wanorde in België: een hypoteek op onze toekomst, Icarus, Antwerpen, 200 p. |