Dood Paard, een groep jonge theatermakers uit de Arnhemse theateropleiding, verwierf inmiddels in Nederland en in Vlaanderen een vaste schare fans. In Wie... van de jonge Oscar van Woensel laaien de emoties onvergelijkbaar veel hoger op dan in Noordeloos, wat niet wegneemt dat ook hier de taal de voorstelling tot een lyrische happening maakt - in dit geval een allengs steeds hallucinerender en wanhopiger zoektocht naar de eigen identiteit en die van de ander.
De belangrijkste conclusie uit de recente producties van De Federatie en Dood Paard is misschien wel, dat het nog altijd pijnlijke gemis aan Nederlandstalige toneelschrijvers door aanstormende talenten als Wittenbols en Van Woensel weer enigszins wordt rechtgetrokken. Zo geeft overigens ook de genomineerde Vlaamse toneelmaker Peter de Graef in de door hemzelf geschreven en gespeelde monoloog Henry (De Stichting / De Werf) blijk van een uitzonderlijk, uitermate creatief en origineel schrijftalent.
Bij Toneelgroep Amsterdam bewees Gerardjan Rijnders met Licht eens te meer een toneelauteur te zijn, naast de regisseur die hij reeds langer was. De teksten van Rijnders echter zijn doorgaans zó sterk geconcentreerd op particuliere associaties, dat ze bepaald geen ‘repertoiretoneel’ genoemd kunnen worden. Dat de jury Rijnders' obsessieve en chaotische bekeringsallegorie Licht selecteerde, is opvallend, want de voorstelling, slechts kort rond de kerstdagen gespeeld, was op z'n zachtst gezegd controversieel te noemen. Het merendeel van de recensenten was ronduit extreem in de afwijzing van ‘dit mengsel van jaren zeventig-clichés en Rijnders-recycling’ - aldus Maartje Somers, recensente voor Het Parool én lid van de festivaljury... Met zijn regie van Een soort Hades van Lars Norén, waarin opnieuw het complete ensemble van Toneelgroep Amsterdam aantrad, liet Rijnders overigens met overtuiging zien niet per definitie onverschillig te staan tegenover de toneelconventie. En dit keer waren de reacties tamelijk eensluidend in
‘Bernadetje’, een productie van Victoria-Foto K. van der Elst
hun lof, waardoor Rijnders er (willens en wetens?) in slaagde in één seizoen opnieuw de uitersten van ‘hosanna’ en ‘kruisig hem’ over zich af te roepen: sinds het jaar nul kennelijk het lot van alle grote kunstenaars.
Hadden de genoemde twee Rijnders-regies al sterk het karakter van een evenement - al was het alleen door de grote bezetting - in nog veel sterkere mate gold dat voor de voorstelling HMA of Hiroshima mon amour, een coproductie van het KunstenFESTIVALdesArts, de Toneelschuur Haarlem en het Holland Festival. De tekst van Marguerite Duras, het spel van Herman Gilis en Catherine ten Bruggencate, en de regie van Guy Cassiers, inmiddels de nieuwe artistieke leider bij het RO-theater, trokken misschien zelfs minder de aandacht dan de spectaculaire, innovatieve licht- en geluidstechniek van Casper Leemhuis en Lagon van de Lagemaat.
Maar als evenement spande Bernadetje van Alain Platel en Arne Sierens, gemaakt voor het Gentse Victoria, zonder discussie de kroon. Hoe kan het anders, als een complete botsautootjestent het beeld bepaalt en er sprake is van ‘een stuk waarin een ongeregeld gezelschap ronddartelt, Gents tatert, met de scooters danst en elkaar verwijten naar het hoofd slingert of gewoon begint te breakdancen’ (Gerrit Six in De Financieel-Economische Tijd)?
Tot de meer conventionele producties in de selectie behoren Ashes to ashes, een nieuwe eenakter van Harold Pinter, geregisseerd door Titus Muizelaar bij Toneelgroep Amsterdam,