Patricia de Martelaere (º 1957) - Foto P. van den Abeele
lijke waarheden, die we voor onszelf graag verzwijgen, haarscherp kan verwoorden. Zoals deze: ‘Thuis is ook de plaats waar de verveling een kans krijgt, het is de plaats waar niets meer te zien is, niets meer te doen, niets meer te voelen. Thuiskomen betekent: verstrooid de wang zoenen van iemand wiens kleding en humeur je volledig ontgaan, en mompelend en knikkend genieten van het grote genoegen om niet meer echt naar iemand te moeten luisteren.’
Je sprokkelt in dit boek mooie formuleringen als ‘ramen zijn aarzelingen’, trefzekere als ‘wetenschappers zijn avontuurlijke burgers’, en ‘geluk is verlangen wat je al hebt, alsof je het nog niet had, met de hevigheid van het tekort en de vreugde van het bezit tegelijk.’ Of nuchtere vaststellingen als: ‘We willen af en toe worden verrast, maar dan alleen maar door positieve verrassingen. Tegen de negatieve hebben we ons immers verzekerd.’ De Martelaere weet hoe ze een stuk moet openen met net genoeg cliché om de lezer toch te prikkelen: ‘“Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens.” Men zegt dat er een grond van waarheid schuilt in alle spreuken en gezegden, maar deze is manifest onwaar. Zoals het klokje thuis tikt, tikt het namelijk overal. En waar dat niet het geval is, waar het klokje wérkelijk thuis tikt zoals het nergens anders tikt, daar is beslist wat met het klokje aan de hand.’
Verfrissend aan De Martelaere is de relativering van het filosofisch bedrijf en zijn geïnstitutionaliseerd sérieux: ‘Filosofie is niet voor alle mensen. Postzegels verzamelen of parachutespringen trouwens evenmin; niets is voor alle mensen.’ Ze ontmaskert de ‘verwondering’ (sinds Plato in alle tekstboeken uitgeroepen als het begin van de filosofie) als een pose. De man in de straat loopt gewoon door de straat, ‘naar al die andere plaatsen waar het leven gewoon is.’ Ze springt luchtig om met de traditie maar weet die voortdurend weer ter sprake te brengen. Want vergis u niet: dit blijven de essays van een filosofe. Haar meesters heten Wittgenstein, Nietzsche, Freud, Derrida en Darwin. Hun obsessies zwerven door haar essays. Het universum is van een oorverdovende stilte waarin iedereen zijn positie bekleedt die een uitzonderingspositie is. Het leven zelf staat in de weg van de waarheid, omdat het niet de waarheid wil maar wil leven. Het onderscheid tussen fictie en werkelijkheid is lang niet zo duidelijk. We weten nooit wie echt van ons houdt en zelfs niet van wie we zelf houden. Wij zijn vreemd voor onszelf. En zuiverheid bestaat niet.
In De voorbeeldige schrijver gaat de schrijfster in discussie met Rorty die pleit voor het inschakelen van literatuur in de morele sensibilisering van de burger: de voorbeeldige emotionele impact van literatuur zou leiden tot identificatie en imitatie. Lezers zouden die reële gevoelens omzetten in reëel ethisch gedrag. Echte ethiek heeft volgens deze auteur echter weinig te maken met emoties, noch met uiterlijke sociale gedragingen, ‘maar met een soort innerlijke integriteit die niet vanbuiten af te controleren of te sanctioneren valt.’ De Martelaere inspireert zich hier op Wittgensteins Tractatus en een lezing die de filosoof in 1929 hield in Cambridge over ethiek. Ethiek laat zich niet beschrijven omdat ze niet valt waar te nemen in de wereld van de feiten. Dat heeft ethiek met kunst gemeen: beide treden als het ware buiten de wereld en tonen ons de dingen als door een blik die niet langer de blik van iemand is. Er valt daar weinig zinvols over te zeggen en ‘waarover men niet spreken kan, daarover moet men zwijgen’ (de beruchte slotzin van Wittgensteins Tractatus). Maar ook als het laatste woord gezegd is, blijft er nog een andere mogelijkheid over: die van het tonen: ‘En hier treedt opnieuw de literatuur naar voren, als een vorm van woordgebruik dat -in tegenstelling tot filosofie en wetenschap- geen zeggen is maar tonen, en dus als een bevoorrechte plaats waar