Culturele kroniek
Literatuur
Realist én romanticus.
De halfheid van Arnon Grunberg
Het literaire talent van het moment is ongetwijfeld de zesentwintigjarige Nederlandse schrijver Arnon Grunberg. Drie jaar na zijn geslaagde debuut, Blauwe maandagen, bevestigt hij al het goeds met zijn tweede roman, Figuranten. Het is dus logisch dat hij werd aangeduid om het prestigieuze Boekenweekgeschenk voor 1998 te leveren. Wie anders dan Grunberg weet zo treffend het laconieke levensgevoel neer te zetten van een jonge generatie op zoek naar een toegang tot het echte leven? De tragikomische stijl van Grunberg met zijn droge pointes en bezwerende herhalingen is de spreekbuis voor een hedendaagse sensibiliteit die geen weg weet met de realiteit en zich daarom terugtrekt in speelse rituelen vol zelfbedrog.
In zijn debuut zette Grunberg al meteen de toon door het hoofdpersonage een mars door de bordelen te laten maken op zoek naar de intensiteit van het vervulde leven: ‘Had ik maar echt iets uitgevreten in mijn leven. Nu was het allemaal zo half.’ Die halfheid is ook de constitutie waar de drie protagonisten in Grunbergs nieuwste roman vanaf proberen te komen. Ewald Krieg, de verteller, sluit een pact met de excentrieke Broccoli en de uitzinnige Elvira om het onder hun drietjes te gaan maken in de filmwereld. Voor ze toe zijn aan het grote werk besluiten ze eerst te gaan klussen als ‘figuranten’ in allerlei gelegenheidsaanbiedingen.
Zo gaat Ewald zich aanbieden bij een theaterimpresario, die hem op het hart drukt om vooral expressief met pijn om te gaan: ‘Hij raakte mijn schouder aan en zei: “Laat even wat pijn zien”. Zoals je in een café een biertje bestelt.’ Even later loopt Ewald een steractrice tegen het lijf die hem vraagt om een monoloog te schrijven over de pijn van het zijn. Ook hier moet Ewald passen, want hij gelooft nu eenmaal niet in de grote gebaren waar hij, paradoxaal genoeg, samen met zijn kameraden naar op zoek is. Of toch niet helemaal. Ewald probeert eerder omgekeerd de grote passie van zich af te houden omdat hij bang is om zichzelf te verliezen: ‘“Ik wil me niet onttrekken.” Waarschijnlijk was dat juist precies wat ik wél wilde. Me aan alles onttrekken, me onttrekken aan het leven zelf.’
Grunberg is een meester in het beschrijven van die halfheid: zijn personages willen zich niet identificeren met het volle leven, maar eigenlijk toch wel. Grunbergs stijl weerspiegelt die eb en vloed van een zich terugtrekkende en weer engagerende beweging. Telkens als het drietal iets onderneemt, loopt het af met een sisser. Ze likken vervolgens hun wonden en beginnen opnieuw aan een uitbraakpoging die leidt naar af, en zo ad infinitum. De dubbele beweging van zijn personages, de getijden van hun bestaan, vat Grunberg in tragikomische puntige formuleringen. Zijn repetitieve stijl articuleert de herhalingsdwang van dit steeds weer proberen én mislukken.
De tragikomische substantie van het leven van zijn personages creëert een clownesk slapstickeffect dat dominant aanwezig is in Grunbergs wereld: ‘Wanhoop is uitermate droog en komisch. Eigenlijk precies zoals Elvira, die een