Ons Erfdeel. Jaargang 40
(1997)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 575]
| |
De kameleontische neerlandicusGa naar eindnoot+Marita Mathijsen In Nederland zijn er in de negentiende eeuw ten minste twee historische blunders gemaakt met gevolgen die zo ver strekken, dat ze letterlijk tot op de dag van vandaag nog voelbaar zijn. In de eerste plaats de instelling van het koningshuis, waarmee de mooiste oude Europese republiek om zeep geholpen werd. Op die kapitale vergissing ga ik niet in. Wel op de tweede negentiende-eeuwse blunder, namelijk de ontbinding van het jonge huwelijk tussen België en Nederland. Weliswaar ging het hier om een soort verstandshuwelijk, geregeld door verre familie in moeizame bijeenkomsten, en zonder raadpleging van de betrokkenen. Met name de bruid, België, kon zich in het gedwongen huwelijk niet schikken. Toch had de verbintenis met wat meer begeleiding en goede wil best uit kunnen groeien tot een liefdesband. Misschien had men er een relatietherapie tegen aan moeten gooien. Hoeveel sterker had de neerlandicus van nu er niet voorgestaan als na de Franse tijd natie en staat voor een groot deel samen waren gevallen en er één Nederlandstalige staat was blijven bestaan met een inwonersaantal dat het land tot een middelgrote, in plaats van een kleine staat gemaakt zou hebben. Spanje en Italië zouden dan vergelijkingslanden zijn geweest, in plaats van Denemarken of Portugal. Toen Nederland en België in 1814 bij elkaar gevoegd werden, moest de profilering van het Nederlands als studie-object nog op gang komen. Er was nog geen professioneel neerlandicus, er waren nog geen beroepsopleidingen voor leraren en geen schoolboeken voor taal- of letterkunde. De eerste literatuurgeschiedenis moest nog geschreven worden, het samenstellen van woordenboeken was maar net begonnen, en de canon moest nog zijn beslag vinden. Aan enkele universiteiten was het vak Nederlandse taal en welsprekendheid ingevoerd, maar het werd gegeven door een eerste generatie hoogleraren die een vak zonder traditie moest onderwijzen.Ga naar eindnoot(1) Bij de Belgische afscheiding, ruim vijftien jaar later, was de situatie nog ongeveer dezelfde. | |
[pagina 576]
| |
Cornelis Cort (1533-1578), naar een schilderij uit ca. 1556 van Frans Floris (1516/20-1570), gravure 25 × 28 cm. Het onderschrift luidt in vertaling: ‘Grammatica vormt de tere en stamelende mond van de jongeling; zij is de poortwachtster van de overige wetenschappen’.
Men kan erover speculeren hoe de neerlandistiek zich ontwikkeld zou hebben als de landen bij elkaar gebleven waren. De neerlandicus zou te maken hebben gekregen met een groot taalgebied met een regionale polyfonie, maar de verschillende gebieden zouden evenwaardig behandeld zijn. Er zou wel eens een heel wat gedifferentieerder beeld van de historische letterkunde kunnen zijn vastgelegd, waarin de onderzoeker zich minder gefocaliseerd zou hebben op de Noord-Nederlandse productie. De taal zou zich genuanceerder hebben kunnen ontwikkelen. Een luidkeelse stem van onze zuiderburen, in plaats van de zwakke en zelden gehoorde van vóór de Tweede Wereldoorlog, zou misschien de afschaffing van de naamvallen hebben kunnen tegenhouden, die immers in het Zuiden van Nederland en heel Vlaanderen nog gangbaar waren. En de naamvallen gaven een rijker scala aan zinsvariaties en een betere aansluiting bij het vreemde-talenonderwijs. De spelling zou misschien meer recht zijn blijven doen aan de werkelijke uitspraak van de taal. Het in heel Zuid-Nederland en Vlaanderen nog levend onderscheid tussen mannelijke en vrouwelijke woorden zou ook niet zo ondoordacht gehanteerd worden als nu in de nieuwe spelvoorschriften. Gelukkig is het spelonderscheid tussen de ch en de g, die in het Zuiden ook een uitspraakonderscheid betekent, nog gehandhaafd, maar wie weet voor hoe kort. | |
[pagina 577]
| |
Wat ik bij mijn schets van de mogelijke invloed van de negentiende-eeuwse neerlandicus van Groot-Nederland bewust over het hoofd zie, is het feit dat de neerlandicus ook maar een mentale constructie achteraf is. In de tijd van de Belgische opstand bestond de neerlandicus niet: er waren Vlamingen, Limburgers, Friezen en Hollanders en zo nog wat regionale groepen, en ondanks alle verwantschappen was er nog geen Nederlands en kon er dus ook nog geen neerlandicus zijn. Er waren wel letterkundigen en taalkundigen. Geheel vrijwillig, vrijwel zonder honorering, hielden deze zich bezig met de eerste wetenschappelijke bestuderingen van het vak, met het inventariseren van oude letterkunde en het verzorgen van tekstuitgaven, met woordverzamelingen, met letterkundige geschiedschrijvingen en literaire kritiek.Ga naar eindnoot(2) Veel letteren taalkundigen uit de negentiende eeuw beoefenden de letterkunde tegelijk als schrijver en als onderzoeker: Jacob van Lennep, Willem Bilderdijk, Johannes Kinker en Willem Hofdijk, om maar enkele namen te noemen. De overheid die mede onder invloed van de Franse tijd zich ervan bewust geworden was dat ze een taak had op dat gebied, stimuleerde en subsidieerde op bescheiden schaal historisch-letterkundig onderzoek, bij voorbeeld door aankoop van verzamelingen en subsidiëring van onderzoek naar middeleeuwse teksten.Ga naar eindnoot(3) Tegelijk liet ze veel aan de vrije markt over - praktisch alles wat met moderne literatuur te maken had. Hier ziet men een onderscheid met de hedendaagse situatie: de overheid heeft tegenwoordig ettelijke miljoenen per jaar over voor het Fonds der Letteren, dat werkbeurzen toekent aan schrijvers. Ook het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds, dat de uitgevers subsidieert, ontvangt een miljoenensubsidie. | |
De plaats van de neerlandicusPas in de late negentiende eeuw ontstaat de neerlandistiek en daarmee de neerlandicus.Ga naar eindnoot(4) Toen die eenmaal geïnstitutionaliseerd waren, lagen de taken en opvattingen voor lange tijd tamelijk vast. Tot voor een jaar of 25 was de neerlandistiek nauwelijks in beweging. De neerlandicus was in de eerste plaats de leraar die kon spellen en ontleden en de etymologische betekenis van woorden wist, die data uit de Nederlandse literatuurgeschiedenis van buiten kende, een flinke belezenheid had en een antwoord gaf op interpretatieve vragen over historische en moderne teksten. Wel zijn er natuurlijk accentverschillen en lichte verschuivingen. De neerlandicus vóór de Tweede Wereldoorlog was behalve een databank voor feitelijke kennis, ook iemand die esthetisch gevoel bijbracht. De functie van de leraar Nederlands vóór 1940 lag vooral in zijn letterkundige taak.Ga naar eindnoot(5) Die werd gelegitimeerd door een beroep te doen op zijn vermogen tot cultuuroverdracht. In de vele didactische beschouwingen over het moedertaalonderwijs werd dit aspect in allerlei nuanceringen naar voren gebracht. Moeder- | |
[pagina 578]
| |
taalonderwijs was vanzelfsprekend literatuuronderwijs. Achter de pleidooien voor het lezen gingen de aannamen schuil dat de literatuurlezer deel gaat nemen aan de cultuur want van literatuur gaat een beschavende werking uit (volgens M. Poelhekke), de literatuurlezer ontwikkelt zijn geest (G. Kalff) en hij verwerft nationale zelfkennis (J. van Ginneken).Ga naar eindnoot(6) Pas in de jaren zeventig werd cultuuroverdracht een vieze term. In verschillende metabeschouwingen over het literatuuronderwijs kwam de nadruk te liggen op het leesplezier en de zelfwerkzaamheid. Legitimatie voor het literatuuronderwijs werd gezocht in karaktervorming en individuele ontplooiing (J. Griffioen). Zelfs sociale bewustwording en het aankweken van het vermogen tot actieve participatie in besluitvorming in maatschappelijke verbanden worden toegekend aan het volgen van literatuuronderwijs.Ga naar eindnoot(7) Hoe divers de doelen ook lijken, zelfs bij de meest extreme verdedigers van het lezen om het lezen en afschaffers van elke canonvorming of literatuurkennis, wordt aan het lezen een humaniserende werking toegeschreven. In de meest recente ontwikkelingen van de neerlandistiek ligt de legitimatie van het literatuuronderwijs weer anders, maar toch komt ook hier de humaniserende werking naar boven. Het gaat tegenwoordig vooral om het bijbrengen van ‘literary competence’ met het doel om institutionele manipulaties te doorzien. In een recent interview ontglipten de streng-methodologische Tilburgse hoogleraar-literatuurwetenschapper Hugo Verdaasdonk, die zich nooit een neerlandicus zal noemen, uitspraken daarover. Hij zei dat de maatschappij van deelnemers aan cultuur verlangt, dat ze het vermogen hebben om te differentiëren, om verschillen te maken en die te waarderen. Dat vermogen is essentieel om van het aanbod kennis te kunnen nemen. Op de vraag naar de functie van het literatuuronderwijs daarin, antwoordde hij dat studenten geattendeerd moeten worden op de manier waarop de literatuur in de maatschappij staat en daarover moeten reflecteren.Ga naar eindnoot(8) In deze opvatting, die men de laatste jaren veel hoort, is de taak van de neerlandicus een morele: hij is scherprechter, consumentengids en geweten tegelijk en moet aanwijzen waar de literatuurmachine en het mediacircus de smaak beïnvloeden en waar lezers gemanipuleerd worden om commerciële redenen of omdat er een wens is tot culturele elitevorming en uitsluiting van incompetenten. Wil Verdaasdonk de studerende neerlandicus aan de zijlijn plaatsen om met een scherp oog de verborgen scenario's van het literatuurbedrijf te achterhalen, de moderne afgestudeerde neerlandicus maakt zelf deel uit van de literatuurmachine. Sinds hij niet meer voornamelijk leraar is, heeft hij veel gebieden naar zich toe getrokken. In de media neemt hij een vooraanstaande plaats in. Hij is literair of cultureel criticus in landelijke of provinciale bladen. Hij zit in de redactie van culturele radioprogramma's. Ook de redactie van actuele televisieprogramma's zoals Sonja stelt prijs op de inbreng van een | |
[pagina 579]
| |
neerlandicus. De presentator van het woordjesspel Lingo is een (niet afgestudeerd) neerlandicus. In de speelgoedindustrie zitten neerlandici bij de Triviant-afdeling en bij Het Groot Van Dale Woordenspel. De uitgeverij staat bol van de neerlandici, of het nu om een literaire uitgever gaat of om een schoolboekenfonds. Verder treft men ze aan in de redacties van woordenboeken, in de boekhandel en de bibliotheken. De overheids- en particuliere instellingen op het gebied van de literatuur en het lezen profiteren ook van de all-round neerlandicus: het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, het Fonds voor de Letteren, het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds, de CPBN en het NBLC. Dan zijn er nog de vele literaire cafés en salons die met gemeentesubsidie of met eigen fondsen avonden organiseren: SLAA, SLAU, Bzztôh, Stichting Perdu. De neerlandicus treedt ook als cultuurgerontoloog op en verzorgt bij buurthuizen en bibliotheken literatuurcursussen voor tweede-kans-cultuurhongerigen. De minder ideële neerlandicus komt in de reclame terecht of richt een tekstenbureau op. En voor de brave doorsnee-neerlandicus is er altijd nog wel plaats bij de overheid als herschrijver van ambtelijke taal voor een groter publiek. | |
BlundersIn deze ontwikkeling kan men niet meer over een neerlandicus spreken. De posten in de media kunnen ook door historici of afgestudeerden in andere talen of culturen vervuld worden en worden dat ook, voor zover ze niet specifiek met Nederlandse taal of letterkunde te maken hebben. Maar niet alleen in de maatschappij is de neerlandicus een term zonder inhoud geworden. Het is de ironie van de geschiedenis dat er ook aan de universiteiten eigenlijk geen neerlandicus meer te bespeuren valt. Het vak is uit elkaar gevallen in taal- of letterkundigen en taalbeheersers. Is hier een blunder in de neerlandistiek begaan, vergelijkbaar met die in de negentiende eeuw? Tot in de jaren zeventig (opnieuw deze priemdatum) waren de hoogleraren niet het een of het ander, maar zowel hun onderwijs als hun onderzoek omvatte taal- en letterkunde. Een hoogleraar als C.G.N. de Vooys die zowel een grammatica als een literatuurgeschiedenis schreef, was geen uitzondering. Garmt Stuiveling, ook nog een ouderwetse neerlandicus, gaf als eerste taalbeheersingscolleges. Als er al specialisaties waren bij de oude hoogleraren, dan betrof dat meer een tijdvak dan een invalshoek. Met de groei van het aantal studenten, de publicatie-dwang en daardoor ook de toename van de wetenschappelijke canon, zijn de drie segmenten van de neerlandistiek juist uit elkaar gegroeid. Of deze vèrgaande specialisering ook een historische blunder is, waag ik te betwijfelen. Ik zelf ben mede verantwoordelijk voor de scheiding van de neerlandistische tijdschriften Spektator en De nieuwe taalgids en de hergroepering in een letteren taalkundig blad, en dus voor de opheffing van twee overkoepelende bla- | |
[pagina 580]
| |
den. Ik beschouw het slechts als een effectuering van wat al plaats had gevonden: aan de universiteiten zijn mijn collega's en ik eerder in staat de colleges van een zieke collega algemene literatuurwetenschap of Engelse letterkunde over te nemen dan die van een grieperige taalkundige. Maar er zijn wel andere blunders gemaakt, al zijn die minder specifiek voor de neerlandistiek als wel voor alles wat met cultuur te maken heeft. Een van die blunders is bijvoorbeeld het loslaten van de lerarenopleiding op tweedegraads niveau aan de universiteiten. Dat het niet meer vanzelfsprekend is dat een leraar een academische opleiding heeft, is desastreus voor het niveau. De voordeliger opgeleide HBO'er voldoet voor de fleur van de komende generaties. Ik kwam een leraar Nederlands met tweedegraadsbevoegdheid tegen die bij de lerarenopleiding een combinatie Nederlands (taal-, letterkunde en taalbeheersing) en huishoudkunde gevolgd had, in drie jaar. Toen ik opperde dat hij dan zeker het recept van Betje Wolff voor het koken van een kalfskop in zijn lessen besprak, keek hij me slechts verveeld aan. Maar zijn desinteresse is minder aan de leraar in kwestie te wijten dan aan een mentaliteit die specifiek is voor Nederland. Er is geen ander westers land waar zo weinig trots over de eigen cultuur heerst als in Nederland. Dat wordt vertaald in minachting voor alle beroepen die met cultuur te maken hebben. De verachting van het leraarsberoep wordt uitgedrukt in een minder dan modaal aanvangssalaris. Denigrerender kan de overheid niet omgaan met deze groep, dan door het salaris van een beginnend leraar ongeveer gelijk te schakelen met dat van een portier. Deze beschermers van de toekomstige cultuurdragers, die misschien nog meer dan de ouders kunnen bijdragen aan de handhaving van een harmonieuze samenleving, staan in maatschappelijk aanzien veel te laag. Meer specifiek gericht op de neerlandistiek is de minachting terug te vinden in het gemak waarmee spellingwijzigingen doorgevoerd worden zonder rekening te houden met de historische verworvenheden. De literaire erfenis komt door de hernieuwde spellingen steeds verder van ons af te staan. Nu krijgt men toch al zelden applaus als men beweert dat de Nederlandse literatuur van heden en verleden kwalitatief de vergelijking met andere landen glansrijk kan doorstaan. Elk pleidooi voor de eigen literatuur wordt gesmoord in lauwheid en desinteresse, alleen nog maar versterkt door het klimaat op scholen waar vele leraren de moed niet hebben enthousiasme voor de Nederlandse literatuur te demonstreren. De weinige bevlogen docenten worden dan nog gefrustreerd omdat er een gebrek is aan aantrekkelijke edities van werken uit het verleden en aan goede synthetiserende studies. Harry Mulisch, die nooit verlegen zit om een orakelend woord, sprak in zijn dankwoord bij de aanvaarding van de Prijs der Nederlandse Letteren in 1995 de volgende voorspelling uit: ‘Over vijfenzeventig jaar zal het | |
[pagina 581]
| |
Nederlands - toch al broos geworden door herhaalde spellingwijzigingen - de tweede taal van de Nederlanders en de Vlamingen geworden zijn, zoals het Fries dat nu voor de Friezen is.’Ga naar eindnoot(9) Hij meent dat het pleit al beslecht is. Het Nederlands is ‘net als alle andere talen, op één na, in de gevarenzone terechtgekomen. [...] Als gevolg van de technologische ontwikkeling, film en televisie, wereldwijde computerisatie, de internationale popcultuur, is het Amerikaans op weg de definitieve wereldtaal te worden’.Ga naar eindnoot(10) In een doelgerichte economie betekent de invoering van een eenheidstaal, een lingua franca, een versnelling en vereenvoudiging van de communicatie, en dus is dat financieel aantrekkelijk. Maar dat wil niet zeggen dat het Engels nu ook maar de voertaal aan de universiteiten moet worden, zowel aan de economische als aan de geesteswetenschappelijke faculteiten. Daar betekent vereenvoudiging van de communicatie juist een essentieel verlies.
Nederlands is de mooiste taal die ik ken, omdat het de enige taal is die ik totaal ken - in al haar nuances. En dat geldt voor ruim twintig miljoen mensen. De functie van het neerlandistisch onderzoek moet zijn deze taal soepel te houden en bruikbaar voor nieuwe mentale ontwikkelingen. Ook al is de neerlandicus in de maatschappij een manusje-van-alles geworden en is aan de universiteiten zijn vak versmald, dat wil nog niet zeggen dat zijn functie minder belangrijk geworden is. Zonder onderzoek verschraalt een taal in haar woordenschat en in haar letterkundige producten. De invalshoeken en denkwijzen uit heden en verleden moeten door taalonderzoek verhelderd worden. Overheidssteun daarbij is noodzakelijk. De negende van Beethoven wordt ook zonder het Concertgebouworkest wel uitgevoerd, de finale editie van Van den vos Reinaerde kan alleen in het Nederlands taalgebied gemaakt worden. |
|