Ons Erfdeel. Jaargang 40
(1997)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 532]
| |
Dirkje Kuik, ‘Nieuwegracht bij Brigittenburg’, 1990, tekening, 45 × 61 cm.
| |
[pagina 533]
| |
Eilandjes van wanorde, lieflijke, eigen wanorde
| |
[pagina 534]
| |
Dirkje Kuik, tekening uit ‘Huishoudboekje met rozijnen’, Reflex, Utrecht, 1984, p. 64.
zijn dochter. Steeds weer dwingt ze je, zacht maar beslist, af te wijken van het rechte pad, omdat aan de rand van een zin een nevenfiguur of een bijbeschouwing lokt; ik zou zeggen dat ze de methodes van Lawrence Sterne toegepast heeft op het verloop van een avonturenroman. Is Schateiland van Robert Louis Stevenson niet een van haar lievelingsboeken? De schrijver - overigens, dat klopt al heel lang niet meer. Het moet zijn: schrijfster. Op de kaft stond de naam William D. Kuik, nu staat op de boeken Dirkje Kuik en voor wie daaraan mocht twijfelen, dat is een vrouwennaam. Dirkje Kuik werd in 1929 geboren in Utrecht als William Kuik, een kind van het mannelijk geslacht. William groeide op in zijn geboortestad. Hij werd er zich gaandeweg van bewust dat in zijn mannenlichaam een vrouw schuilging. Op zijn achtenveertigste begon William D. Kuik met de behandeling die hem tot vrouw moest maken. ‘... ik woog vijfenveertig kilo, was broodmager, mijn ribben waren te tellen, had lelijke stokkerige armpjes, dunne knokerige benen, en vertoonde een algemene lichaamsontwikkeling van een jongen van een jaar of veertien... Mijn leeftijd werd tegen de zeventig geschat...’Ga naar eindnoot(3) Dergelijke afstandelijke, illusieloze beschrijvingen van het eigen lijf en zijn onmiddellijke omgeving zijn overvloedig in de boeken van Kuik aanwezig. In 1979 liet William D. Kuik zich in een Londens ziekenhuis opereren. Hij werd zij, Dirkje Kuik, een spijkerharde, tekenende, etsende, schrijvende, | |
[pagina 535]
| |
Dirkje Kuik, ‘Venetië’, 1981, tekening, ± 50 × 70 cm.
dus stevig werkende, nuchtere mevrouw, die over zichzelf laat weten: ‘Ik ben een ijdele vrouw, zal het blijven tot mijn dood toe.’Ga naar eindnoot(4) Over haar belevenissen als genderdiasporapatiënt, zo noemt zij het zelf, over haar operatie en hoe ze daarna haar leven inrichtte, schrijft Dirkje Kuik zeer uitgebreid, gedetailleerd en medisch gedocumenteerd, vooral in het Huishoudboekje met rozijnen. Wetenswaardigheden uit zeer uiteenlopende gebieden - neem de napoleontische oorlogen of grafische technieken of kleine vuurwapens - tref je trouwens aan in al haar verhalen. Kuiks boeken zijn niet altijd makkelijk te vinden, maar een tocht langs Hollandse antiquariaten om de wat oudere Utrechtse Notities (1968) of De twee snoeken (1977 en 1980) te zoeken, of de 45 gedichten (1969), is een gedroomde voorbereiding op de eigenlijke lectuur. In de jaren tachtig verschenen De nachtcactus bloeit (verhalen, 1982), het al geciteerde Huishoudboekje met rozijnen (1984) en Het kindercircus. Een studie in zwart en mauve (1985). De speurdersroman De N.V. Dopiflex (1991), helaas slechts karig geïllustreerd, werd in 1992 genomineerd voor de Gouden Strop; het was Kuiks debuut in het genre. Sindsdien verscheen nog de verhalenbundel Piranesi & zijn dochter (1994). Het tuintje van meneer de Daas (1980) en Het zwart konijn (1983) zijn me tot nu toe helaas ontsnapt. Dirkje Kuik is niet alleen geboren en getogen in Utrecht, ze woont er ook, ze werkt er, dit wil zeggen, ze tekent Utrecht, ze etst de oude, stijve domstad, telkens opnieuw schrijft ze erover. P.H. Ritter Jr., voor de Tweede Wereldoorlog hoofdredacteur van het Utrechts Dagblad, heeft ooit het woord ‘verkloosteren’ gebruikt voor wonen in Utrecht en hij had het | |
[pagina 536]
| |
Dirkje Kuik, tekening uit ‘Huishoudboekje met rozijnen’, Reflex, Utrecht, 1984, p. 71.
graag over Utrechts ‘eigen grijsheid’. Niemand kan die eigen grijsheid van de domstad en haar oude en nieuwe grachten zo vatten als Dirkje Kuik in haar hoogsteigen, onmiddellijk herkenbare webben van arceringen en lettertekens. Utrecht blijft, ondanks pogingen tot moderne monstervorming en blèrende branie, op veel plekken een mysterieuze stad, die je alleen zwervend, piekerend, verdwalend, een vaagweg herinnerde straat of gracht volgend, kunt leren kennen. Juist dat probeert Dirkje Kuik voortdurend in haar verhalen en haar tekeningen en haar grafiek: haar potlood, haar pen, haar etsnaald dwalen langs de contouren van Kromme Nieuwe Gracht, Neude, Bemuurde Weerd, Wijde Doelen. Utrecht is er in haar geschriften niet alleen als achtergrond, als troebele sfeer, de stad is zo penetrant alomtegenwoordig in haar boeken dat je haar als zelfstandig personage gaat, nee, moét gaan beschouwen. In een boek dat Utrecht tot onderwerp heeft, lees ik over Dirkje Kuik en haar geboortestad: ‘Net als haar grafische werk zijn de Utrechtse straten en gebouwen vervormd en vaag omlijnd, soms overwoekerd door groeisels en schimmels, en dwaalt de kijker/lezer erin rond als in een trappenhuis van Piranesi.’Ga naar eindnoot(5) Voor een goed begrip, dat werd geschreven tien jaar voor Kuiks verhalenbundel Piranesi & zijn dochter verscheen. Jaren terug werd Dirkje Kuik eens uitgenodigd om te spreken in Antwerpen. Ja, lang geleden had ze die stad ook al eens bezocht, vooral de kaden waren haar bevallen. ‘Vroeger was het een rotzooitje, maar ik vond het toch mooi’, zei ze. | |
[pagina 537]
| |
Dirkje Kuik, ‘Venetië’, 1984 (?), tekening.
Een mooi rotzooitje. Groeisels en schimmels, drek en zwam. Dirkje Kuik heeft een opmerkelijke voorkeur voor vuilnisbelten, afbladderende buitenhuizen en wat zich daar allemaal in afspeelt. De twee snoeken, een kroegverhaal, een queeste naar napoleontische historie en eigen stamboom, een reisverhaal ook, eindigt in de kroeg, natuurlijk. Een zonderlinge stamgast is gestorven, zijn huis werd leeggehaald. ‘“Drie dagen zijn ze bezig geweest om de rotzooi naar buiten te werken, het leek wel een uitdragerij, te vies om aan te pakken, meubels, schilderijen, papier, boeken, ouwe kleren, hij scheet op een emmer, de stinkerd, één grote rotmeuk, één zwijnepan was het.” “Alles naar de vaalt, hoe de man daar tussen heeft kunnen leven, onbegrijpelijk.”’Ga naar eindnoot(6) De vaalt. Nemen we De held van het potspel, in het tweede hoofdstuk is het al raak: ‘Te midden van een grote vuilnishoop en als ik groot zeg bedoel ik heel groot, stond, niet eens zo heel lang geleden nog, een biljart...’Ga naar eindnoot(7) De held van dat hoofdstuk vestigt zich bij dat biljart - vandaar het woord potspel in de titel - en Dirkje Kuik wijst hem en ons de weg door een doolhof met ingetrapte deuren, scheefhangende verrotte luiken en beknaagde gotische bogen. Dirkje Kuik beschrijft al die rottenis en vuilnis niet om ons te schokken, nee, ze stelt vast dat je er in het dagelijkse leven telkens opnieuw langs loopt of desnoods erdoorheen moet waden; ze zijn er, de hoop roest en de opengepulkte matras in het achtertuintje, de zwetende, afbladderende zijmuren, de smerige straatgoten. Bij leven hoort verval, zoals de nacht - of moet ik zeggen de slordige avondschemering? - bij de dag hoort. | |
[pagina 538]
| |
Dirkje Kuik, ze woont in het propere laagland Holland en het lijkt wel of ze de raad volgt van die andere schrijver uit het misschien nog meer afgelikte hoogland Zwitserland, Friedrich Dürrenmatt, die een van zijn personages laat zeggen: ‘... ich bin der Meinung, es sei jedermanns Pflicht, in diesem geordneten Staat gleichsam kleine Inseln der Unordnung zu errichten, wenn auch nur im geheimen.’Ga naar eindnoot(8) Eilandjes van wanorde, lieflijke, eigen wanorde, die werpt Dirkje Kuik op tegen de haar omringende moerassen van Hollandse ordentelijkheid en hedendaagse hoogglans. In twee betekenissen doet ze dat in het geheim. Vaak bevinden die eilandjes van wanorde zich in de diepte van een verborgen tuin, van een reeds jaren onbetreden en dus verwaarloosd park. En als schrijver blijft ze door het struikgewas wandelen aan de rand van de Nederlandse literatuur. In een ander taalgebied was Dirkje Kuik wellicht een cultauteur geworden. Haar behandeling van genderdiaspora, haar combinatie van tekeningen, poëzie en bizar proza, haar onbestemde, wankelende verhalen, tegelijk modern en van de vorige eeuw of zelfs van de eeuw daarvoor, zouden haar daartoe hebben bestemd. Door de gribus en de overwoekering bewegen zich haar vaak vale figuren, een andere omgeving kun je je bij zulke figuren trouwens niet voorstellen. Het vierde deel van Utrechtse Notities bijvoorbeeld, een verhaal vol wreedheid, bloed en tederheid, loopt buitengewoon slecht af in een al lang verlaten openluchtzwembad: ‘Daar lag het nu te rotten en te stinken; op den duur geheel overwoekerd door een weelderige plantengroei die deze openbare badgelegenheid het aanzien gaf van een oud Indisch fort. Ik zou me kunnen indenken dat hier en daar de in puin gevallen versterkingen uit de tijd van de O.I. Compagnie op de Molukken er zo uit zien. Een verlaten buitenpost; alleen de krokodillen of zo ontbraken. In plaats van krokodillen echter vestigde zich een kolonie haveloze schobbers in de overblijfselen van de kleed-kamers, het ontstaan van een grote werkloosheid en armoe werkte dit in de hand.’Ga naar eindnoot(9) Verlopen kerels in verschoten jassen, verwelkte dames, in hun hoofd kwade dampen en een sprankeltje herinnering aan betere tijden, rare snuiters, koortsig op zoek naar een verleden waarvan de sporen werden uitgewist, maar dat desondanks op ongelegen momenten weer opdoemt uit de nevelen van hun morsige leven, de mistflarden verstorend waarin deze ratés zich noodgedwongen hullen - die eenzelvige schimmen waren door de boeken van Dirkje Kuik en door haar imaginaire, verkloosterde Utrecht. Woorden als gerafeld, sleets, vaal, passen daarbij en Dirkje Kuik laat die dan ook geregeld slingeren in de hoeken en kanten van haar verhalen, verlept maar herkenbaar onkruid. Totaal anders en daardoor juist heel opvallend zijn de oude vrouwen of, vriendelijker, vrouwen op leeftijd. Ze nemen verschillende gedaanten aan, | |
[pagina 539]
| |
Dirkje Kuik, tekening uit ‘Huishoudboekje met rozijnen’, Reflex, Utrecht, 1984, p. 71.
maar altijd sturen ze de gebeurtenissen, ze ondergaan ze niet willoos, of het nu de kinderloze vrouw van in de vijftig is die een kindercircus organiseert of Rieka Fincke, de scherpzinnige geheimagente, vergrijsd in spionage, of Dirkje Kuik zelf, die door Utrecht wandelt of die in Volterra een kapel loopt te zoeken in de wijngaard van een krankzinnigengesticht omdat ze gelezen heeft dat zich daar een reliëf bevindt van Andrea della Robbia. Zelfs de op sterven na dode oude vrouw uit De held van het potspel weert zich listig en dapper tegen haar belagers en achtervolgers. Dirkje Kuik zegt ons hoe zo'n vrouw in het leven moet staan, of liever, ze laat zien en horen hoe zulke vrouwen in het leven staan, door wat ze zeggen, denken, doen. Ze zijn zakelijk, vitaal, een beetje ouderwets, zeker, maar ook vaardig en vrolijk. Ze weten precies wat je voor een gulden kunt kopen - ze gaan maar al te graag uit winkelen - en ze hebben de grootste eerbied voor degelijk handwerk. Zijn ze soms kortaf, dan is het dat je ongelegen komt of dat je je aanstelt. Je maakt deze vrouwen niks wijs, oh nee, ze weten veel te goed wat het leven het leven waard maakt. En ze zijn sensueel ondanks of misschien wel dankzij hun eerbiedwaardige leeftijd. In Huishoudboekje met rozijnen heeft Dirkje Kuik het trouwens over de filosofie van het sensualisme, die volgens haar in beperkte kringen van aristocraten en filosofen werd gehuldigd op het einde van de achttiende eeuw. ‘De rede, het verstand heeft een belangrijke plaats in deze filosofie, maar in diepste zin ging het om de erkenning dat het leven op deze aarde het | |
[pagina 540]
| |
Dirkje Kuik, ‘Venetië’, 1984 (?), tekening, ± 50 × 70 cm.
belangrijkste gegeven is in het bestaan van de mens, en dat hij dit leven slechts kan benaderen en bestuderen met behulp van zijn zinnen.’Ga naar eindnoot(10) Bij Van Dale staat als tweede betekenis voor sensualisme ‘neiging om naar zinnelijke aandrift te handelen’ en ook dat is Dirkje Kuiks vrouwenfiguren van boven de vijftig volstrekt niet vreemd. ‘... je wenst te weten of ik weleens met iemand in bed heb gelegen... dan kan ik je geruststellen: zeker meneer, vele keren heb ik me uitstekend vermaakt, zowel met heren als met mevrouwen, op dat punt ben ik niets te kort gekomen ...’Ga naar eindnoot(11) ‘Zoals Kuik schrijft, schrijft op het ogenblik niemand.’ Dat schreef, meer dan een kwarteeuw geleden, K.L. Poll in het Algemeen Handelsblad, kort na het verschijnen van de Utrechtse Notities en jaren voor De held van het potspel. Kuiks stijl is al die jaren uniek gebleven. Bedachtzaam, degelijk, ik zou zeggen ambachtelijk degelijk zoals een zorgvuldig afgedrukte ets, maar net zo goed speels, flitsend, dat zijn de passende woorden. Hoogst ongewoon is die stijl in onze letteren. Niet alleen geeft ze je poëzie en proza door elkaar heen, dat proza vermengt kroniek, reisverhaal, reportage, speurdersverhaal, griezelverhaal, keukenrecept, sprookje en kribbig gemompel over hedendaagse dwaasheid. Er zijn zelfs maatschappijkritische beschouwingen bij, heerlijk reactionair, maar altijd rationeel en gedragen door een sterk democratisch besef. In de biografische notitie die Kuiks uitgeverij De Arbeiderspers mij toestuurde, is sprake van ironie ‘als manier om tegen jezelf en je | |
[pagina 541]
| |
omgeving aan te kijken.’ Ironie? Wat een slap woord. Spot, die vind je bij Kuik, en het is geen milde spot; briljant gemopperde spot, zo zou ik het veeleer kunnen noemen. Of misschien sarcasme, het sarcasme van de intelligente, praktische volksvrouw, die weet dat zij toch het werk zal moeten doen en die zonder genade is voor ophakkers en praatjesmakers. Kuiks boeken lees je en herlees je, je kunt niet anders. Ze slaan op je longen, die boeken, je hersens worden erdoor aangetast. Die aantasting, die verzieking is heilloos en daardoor juist troostend en heilzaam, zoals ernstige, oude whisky, zoals tabak van een goede snee heilzaam is - wat gezondheids-predikers ook mogen beweren.
Twee decimeter avondlucht
boven een muur oud en geschonden.Ga naar eindnoot(12)
Dat is Kuik. Ik wil haar werk niet missen, voor geen prijs.
In november 1997 verschijnt van Dirkje Kuik de roman Broholm (De Arbeiderspers, Amsterdam / Antwerpen). |
|