| |
| |
| |
De grote vlucht in taal
Cabaret in Nederland in de jaren negentig
Thomas van den Bergh
werd geboren in 1969 in Amsterdam. Hij studeerde Nederlandse taal- en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam en is freelance cabaret- en literatuurcriticus van het dagblad ‘Het Parool’.
Adres: Tweede van Swindenstraat 71 I,
NL-1093 VK Amsterdam
Er wordt gezegd dat het goed gaat met het cabaret in Nederland. Zeker is dat er heel veel cabaret gemaakt wordt, maar of het ook altijd goed is?
Veel oudere cabaretiers herhalen zichzelf. Vernieuwing zou moeten komen van de nieuwste lichting kleinkunstenaars. In dit artikel wordt die nieuwste lichting kritisch geanalyseerd.
Wie een overzicht van het hedendaags cabaret wil geven, zal zich noodgedwongen moeten beperken. Het aanbod is eenvoudigweg te groot om binnen het bestek van één artikel uitputtend te behandelen. In het theaterseizoen 1993-'94 bijvoorbeeld, werden er 47 nieuwe cabaretvoorstellingen geproduceerd, amateurproducties en langer lopende voorstellingen buiten beschouwing gelaten. Ter vergelijking: veertig jaar daarvoor, in het seizoen 1953-'54, speelden er welgeteld vijf cabaretvoorstellingen: twee van het ABC-cabaret van Wim Kan en Corry Vonk, één van Wim Sonneveld, één van Toon Hermans en één van Cruys Voorbergh en zijn ensemble.
(Overigens is de situatie in de toneelwereld nog drastischer veranderd: in het seizoen 1954-'55 brachten zeven gezelschappen 58 voorstellingen uit, tegen 306 voorstellingen van 116 toneelgroepen in 1993-'94, jeugd-, bewegings- en amateurtheater niet meegerekend.)
Als we het aantal van plusminus vijftig nieuwe professionele Nederlandse en Vlaamse cabaretproducties per jaar over een periode van zeven jaar willen beschouwen, komen we middels een simpel rekensommetje uit op het angstwekkende totaal van 350 voorstellingen. Het moge duidelijk zijn: uit al die producties één of meer tendensen te destilleren is welhaast ondoenlijk.
Daarom wil ik me hier beperken tot het cabaret dat kenmerkend is voor de jaren negentig en dat gezichtsbepalend zal blijken voor de komende decennia. Dat het hier een uiterst subjectieve selectie betreft, staat dus vast. Al te
| |
| |
Freek de Jonge (º1944) met ‘Gemeen Goed’ (1997) - foto Marc Mildner
gevestigde namen zullen buiten beschouwing blijven, niet omdat ik verwacht dat ze er in de komende jaren minder toe zullen doen, maar omdat ze wat mij betreft niet echt onder de noemer ‘cabaret van de jaren negentig’ vallen. Toon Hermans, Youp van 't Hek, Herman van Veen, Paul Haenen en anderen maken jaar in jaar uit fraaie, soms belangrijke en altijd goed-bezochte voorstellingen, maar geen van hen heeft zich in de besproken periode ingrijpend vernieuwd.
Freek de Jonge vormt hierop, als altijd, een uitzondering. Hij maakte twee liedjesprogramma's in samenwerking met muziekgroep De Nits, getiteld Dankzij de dijken (1994) en Gemeen goed (1997), die sterk afweken van zijn labyrintische solo-voorstellingen uit de jaren tachtig, waarin muziek juist een ondergeschikte rol speelde en het vertelde verhaal inclusief talloze zijverhalen de hoofdmoot vormde.
Toch zal ook De Jonge verder buiten beschouwing blijven, omdat de nadruk komt te liggen op jonge cabaretiers. Hedendaags cabaret betekent hier dus niet zozeer cabaret dat anno nu gemaakt wordt, maar cabaret dat op verschillende manieren, zoals we zullen zien, geworteld is in deze tijd: de jaren negentig.
Om de drijfveren, visies, normen en waarden van de jongste generatie cabaretiers te doorgronden, is het nuttig in het kort te schetsen hoe hun referentiekader eruit ziet: wat heeft hen gevormd, welke invloeden zijn bepalend geweest?
Maar eerst iets over de altijd gevaarlijke term ‘generaties’. Want wat is een generatie? Wanneer begint een generatie en wanneer houdt hij op? Ik heb
| |
| |
Hans Teeuwen (º1967)
het in dit artikel regelmatig over ‘de nieuwe generatie cabaretiers’. Daarmee worden dan de cabaretiers bedoeld die zijn geboren tussen 1960 en 1975. Deels is dit natuurlijk een arbitraire beslissing, deels stoelt deze afbakening op de overtuiging dat jongeren geboren in deze periode, onderling een aantal belangrijke raakpunten hebben - uiteraard met alle uitzonderingen van dien.
Deze groep jongeren is vaak aangeduid als ‘patat-generatie’, waarmee bedoeld werd dat leden van deze generatie welvaartskinderen waren, opgegroeid met de gedachte dat alles kon: the sky was the limit. De ontzuiling had er immers voor gezorgd dat kerk en partij nauwelijks meer vat hadden op een maatschappij, waar onbelemmerd werd geproduceerd en gespendeerd. Maar diezelfde generatie maakte in de jaren tachtig ook mee dat er grenzen aan de groei waren: het grote bezuinigen begon en serieuze milieuproblemen staken de kop op.
| |
Zappen
De onverbiddelijke opmars van de televisie is van grote invloed geweest op jongeren die opgroeiden in de jaren zestig en vooral zeventig, daar zijn de meeste sociologen het wel over eens. De besproken generatie wordt dan ook
| |
| |
Els de Schepper (º1966) - Foto Verne Studio
wel omschreven als een ‘televisie-generatie’. De televisie stelde allerhande informatiestromen direct beschikbaar, maar de vluchtigheid van het medium zorgde bij velen voor een gebrek aan betrokkenheid - in het gunstigste geval te omschrijven als een zeker relativeringsvermogen, maar in het ongunstigste geval als onverschilligheid. Dat laatste gaf deze generatie zijn meest negatieve bijnaam: de ‘generatie nix’.
Illustratief voor die vluchtigheid is het zogeheten ‘zappen’, het tijdens het tv-kijken (snel) wisselen van kanalen. Niet toevallig is de zap-metafoor ook van toepassing op de voorstellingen van een paar van de belangrijkste theatermakers van dit moment. Gerardjan Rijnders werkt al jaren aan een geheel eigen toneeltaal, die bestaat uit allerlei aan elkaar gemonteerde tekstfragmenten. Ramsey Nasr, het grootste acteertalent van dit moment, maakte furore met De Doorspeler, zijn afstudeervoorstelling aan de Antwerpse Studio Herman Teirlinck. In deze solo schiet Nasr van de ene huid in de andere, voortdurend stukjes van verschillende levens tonend.
De parallellen tussen de voorstelling van Nasr en die van het grootste cabarettalent van dit ogenblik, Hans Teeuwen (º1967), zijn opvallend. Teeuwens solo-debuut, Hard en zielig (1994) is zonder meer het meest vernieuwende en belangwekkendste cabaret dat er de laatste jaren op de planken te zien is geweest. Ook hij wisselt voortdurend van stijl en personage, maakt net zo makkelijk een flauwe woordgrap als een keiharde sick-joke, is snel en wendbaar
| |
| |
Thomas Acda (º1967) en Paul de Munnik (º1970) - Foto Joanneke Meester
in zijn acteren. Zijn tweede solo, Met een Breierdeck (1995), sluit hier naadloos op aan. Teeuwen permitteert zich alles: zijn programma's kennen geen duidelijke opbouw, hij breekt scènes halverwege af of barst uit in een onsamenhangende tirade. Zijn teksten zijn soms ingehouden, soms uiterst gewelddadig.
De proloog van Met een Breierdeck is veelzeggend: ‘Ik weet hoe ik moet overleven/ maar ik heb geen doel/ ik vind alleen maar woorden/ ze hebben geen gevoel/ ik krijg maar informatie/ het raast maar door mijn kop/ moord verkrachting racisme/ reclame verveling vervuiling/ het houdt niet op/ niets is nog heilig/ alles is te koop/ wie zijn kop niet in het zand steekt/ moet verder zonder hoop/ ik kan alleen maar doen/ waar ik goed in ben/ So watch me motherfuckers/ Here we go again!’
Teeuwen verwoordt hier treffend het levensgevoel van zijn generatie: de verwarring die wordt veroorzaakt door een overdaad aan informatie, de liefdeloosheid van een wereld waar corruptie en geweld de norm lijken te zijn geworden. In zo'n wereld is geen plaats meer voor één waarheid en één enkele ideologie. Nasr en Teeuwen laten af en toe wel sprankjes van engagement zien, maar altijd vol ironie of onmiddellijk gevolgd door de omkering van hetzelfde statement. Hun programma's zijn te zien als één grote vlucht in taal, of, uiteindelijk, in zichzelf.
Het zap-cabaret van Teeuwen heeft snel school gemaakt. In 1995 won het trio Diederik Ebbinge (º1969), Rutger de Bekker (º1972) en Remko Vrijdag (º1972), verenigd onder de naam De Vliegende Panters, het Amsterdams Kleinkunst Festival. Een jaar later kwamen De Vliegende Panters met hun eerste avondvullende programma, getiteld Sex, dat grote indruk maakte.
| |
| |
Kees Torn (º1967) in ‘Als ik niet dacht’ (1997) - Foto Menno Leutscher
Ook de Panters brengen in hoog tempo sterk uiteenlopende nummers, wisselend van stijl en inhoud. Het publiek kan zich slechts laten meevoeren en krijgt nauwelijks de tijd voor een lach of het traditionele applaus na ieder nummer. Behalve in die snelheid, was het uitzonderlijke van Sex gelegen in het feit dat er een dramatische lijn onder al de sketches liep rond een dyslectische jongen en een uit de hand gelopen spelletje ‘levend galgje’. Zo wisten De Vliegende Panters bij menigeen zelfs een gevoelige snaar te raken - een zeldzaamheid in het hedendaagse, vaak agressieve en harde cabaret.
Vergelijkbare gefragmenteerde cabaretvoorstellingen waarbij verschillende ‘registers’ werden gebruikt, maakten onder andere het Vlaams-Nederlandse duo W.A.C.K.O., bestaande uit Chiel van Berkel (º1959) en Manou Kersting (º1962), en de Vlaamse Els de Schepper (º1966). Deze cabaretiers leunen bovendien sterk op hun muzikale kwaliteiten.
| |
Popmuziek
Daarmee komen we aan een andere, niet te onderschatten invloed op het nieuwste cabaret: de popmuziek. Niet zelden noemen jonge cabaretiers popmusici als hun grootste voorbeelden. Dit is de generatie die is grootgebracht met Ad Visser op de televisie en Veronica's Top Veertig op de radio, in tegenstelling tot braaf huiskamervermaak als De Bonte Dinsdagavondtrein, waarmee eerdere lichtingen cabaretiers zijn grootgebracht.
| |
| |
Lebbis & Jansen in ‘Lange halen gauw thuis’ - Foto Chris de Jongh
Hoewel Neerlands Hoop (de groep van Bram Vermeulen en Freek de Jonge) al in het begin van de jaren zeventig het zogeheten rock ‘n’ roll-cabaret introduceerde, bleef de muzikale component bij de meeste cabaretgroepen nog tot ver in de jaren tachtig beperkt tot keurige melodielijnen en harmonieuze ensemblezang. Dat leverde het kleinkunstlied de dubieuze reputatie op van de meest kunstmatige aller liedvormen.
Met de komst van een nieuwe generatie cabaretiers in de jaren negentig is de popsong terug in het cabaret. Popmusici zijn de ware helden van deze cabaretgeneratie. Mumtaz Jafri (º1971), winnaar van het Rotterdamse cabaretfestival Cameretten in 1995, zei in een interview dat hij zelden andere cabaretiers aan het werk zag maar vaker luisterde naar Kate Bush, Tom Waits of Prince. Ook De Vliegende Panters lieten in een vraaggesprek al eens weten niets liever te willen dan ooit op een groot popfestival te spelen.
De meest indrukwekkende muzikale prestaties van de laatste jaren leverde het duo Acda & De Munnik, met het programma Zwerf' on (1995). Thomas Acda (º1967) en Paul de Munnik (º1970) werken anders dan de eerder genoemde zap-cabaretiers. Zwerf' on was een programma met een hechte thematiek rond de eeuwige nostalgie naar de jaren zestig, en de oprechte wrevel die Acda en De Munnik daarover voelden, verwerkt in een aantal prachtige liedjes.
Belangrijke factoren in de opbloei van de muzikale component zijn zonder twijfel de Amsterdamse Academie voor Kleinkunst en de kleinkunstafdeling van de Antwerpse Studio Teirlinck. Op deze opleidingen hebben
| |
| |
heel wat cabaretiers hun muzikale mogelijkheden beter leren gebruiken. Van bovengenoemde cabaretiers heeft het merendeel een van de scholen doorlopen.
Toch is niet iedereen te spreken over de technische vaardigheden die er worden aangeleerd. Kees Torn (º1967) is beslist een van de kleurrijkste en meestbelovende cabaretiers die niet van de Academie afkomstig is. In een interview zei hij: ‘Cabaret is heel persoonsgebonden. Met al die techniek - pasjes, blikken, stembuigingen, allemaal theaterwetmatigheden waarvan ik gelukkig niet op de hoogte ben - wordt je optreden veel te gepolijst. Ik zit niet in een zaal om iemand te bewonderen die iets kan dat ik niet kan. Dan wordt het een kunstje. En voor kunstjes ga ik wel naar het circus.’
Inderdaad zien we bij een groot aantal kleinkunstenaars van de jongste generatie een enorm arsenaal van technische mogelijkheden, maar een gebrek aan podium-aanwezigheid, charisma, uitstraling of hoe dat magische ingrediënt ook heten mag. Kees Torn bracht twee programma's, Laat maar laaien (1995) en Als ik het niet dacht (1997), waarin hij met alle theaterafspraken spotte, en toch - of misschien juist daarom - een grote publieksbetrokkenheid creëerde. Hij paarde daarbij zijn stuntelige optreden aan een ongekende taalvirtuositeit - ook iets wat zelden gezien wordt bij zijn generatiegenoten. In alle opzichten dus een uitzonderlijk cabaretier.
Net zo min gepolijst, maar van een heel ander slag is Theo Maassen (º1967), de winnaar van Cameretten 1990. In 1994 speelt hij zijn eerste avondvullende solo Bepaalde dingen, in 1996 gevolgd door Neuk het systeem. Bij hem geen ingenieus gerijmel of duizelingwekkende taalkunstjes, maar anderhalf uur achter elkaar één man aan het woord, die met zijn publiek converseert alsof het met zijn buurman over de schutting is. Maassen is op dit moment misschien wel de grootste causeur van zijn generatie.
| |
Stand-up comedy
Een directe vorm van communicatie met het publiek is een laatste belangrijke trend van het cabaret van de jaren negentig. Zonder twijfel is hier de invloed van de Amerikaanse stand-up comedy voelbaar. Deze vorm van comedy - ‘one man and a microphone’ - is ontstaan in Amerikaanse nachtclubs en heeft zich daar de laatste decennia ontwikkeld tot een ware hype. In Nederland is de stand-up comedy geïntroduceerd door Raoul Heertje (º1966), die in 1990 zijn Comedytrain oprichtte. Op dit podium voor Nederlandse stand-uppers hebben al heel wat talentvolle cabaretiers hun eerste stappen gezet.
Lenette van Dongen (º1958) bijvoorbeeld, een van de weinige goede vrouwelijke solisten van dit moment. En ook de leden van het duo Lebbis & Jansen, Hans Sibbel (º1958) en Dolf Jansen (º1963), treden er regelmatig
| |
| |
op. Overigens zijn Lebbis & Jansen de enigen van de nieuwe cabaretgeneratie die in de schaduw van oude rotten als Seth Gaaikema, Freek de Jonge en Youp van 't Hek nu al acht jaar achtereen ieder jaar met een oudejaarsconférence durven te komen. Het tekent hun bravoure, en hun vermogen om razendsnel in te spelen op actualiteiten en trends. Hierin staan zij vrijwel alleen.
| |
Teveel?
Alle ontwikkelingen overziend, blijft de vraag over: hoe is nu de stand in het nieuwste Nederlandse cabaret? Is er inderdaad sprake van een opleving, zoals sommigen willen?
Wie afgaat op mijn weergave, zou inderdaad de indruk kunnen krijgen dat het cabaret in Nederland floreert: nieuwe vormen (Teeuwen, Vliegende Panters), opbloei van de muzikale component (Acda & De Munnik), eigenzinnige talenten (Torn) en verbale kwaliteiten (Maassen, Lebbis & Jansen).
Helaas is de praktijk anders. Tot nu toe was dit het verhaal van de succesnummers. Maar dat zijn meteen ook de uitzonderingen. Want de hoofdmoot van wat er door jonge cabaretiers aan cabaret wordt gemaakt, is buitengewoon matig. Vernieuwing vindt wel plaats, maar veel te weinig. Teveel cabaretiers zoeken nog steeds hun heil in gemakzuchtig, oubollig nummer-cabaret, stompzinnige navelstaarderij of conformistische vormendienst. Echt leidende figuren zijn er niet, met uitzondering misschien van Hans Teeuwen.
Er is, kortom, een teveel aan cabaret. Veroorzakers van dat teveel zijn paradoxaal genoeg de afnemers. Cabaret is sinds een jaar of tien big business geworden: lage productiekosten, hoge opbrengsten - zeker in vergelijking met gesubsidieerd toneel, waarvan niettemin nog veel meer gemaakt wordt. Theaterdirecteuren in de provincie programmeren dus bij voorkeur veel cabaret, om de tekorten die elders ontstaan aan te zuiveren.
Al die podia moeten gevuld worden en impresario's voeren een verwoede strijd om de schaarse talenten die ieder jaar de opleidingen verlaten in hun stal te krijgen. Eventuele gaten in de programmering worden volgeboekt met wat er overblijft. En dat is meestal niet veel soeps.
Als deze varkenscyclus zich voortzet, dan zal er ooit een teveel aan cabaret gaan ontstaan. Het publiek zal cabaret-moe worden, de opbrengsten minder, minder mensen zullen het besluit nemen cabaretier te worden, alleen de echte talenten zullen overblijven.
Volgens sommigen is dat verzadigingspunt bijna bereikt. Het is te hopen - niet alleen voor cabaretiers en publiek, maar in laatste instantie voor de bloei van deze unieke theatervorm zelf.
|
|