| |
| |
| |
Guido Geelen, ‘Zonder titel (R.K. 015)’, 1992, klei, 175 × 230 × 55 cm, collectie Stichting De Pont, Tilburg. © SABAM België 1997
| |
| |
| |
Niets hoeft te worden weggegooid
Het werk van Guido Geelen
Bianca Stigter
werd geboren in 1964 te Amsterdam. Studeerde geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam en is redacteur van het ‘Cultureel Supplement’ van NRC-Handelsblad. Publiceerde o.a. ‘Als je goed om je heen kijkt zie je dat alles gekleurd is’ een bloemlezing met gedichten voor kinderen (1991, samen met Tine van Buul).
Adres: Oude Schans 19/2,
NL-1011 KR Amsterdam
Sommige dingen zijn er alleen om kapot te gaan. Ze worden ontworpen, gemaakt, verscheept en verkocht om uiteindelijk hun bestaansrecht te vinden in een korte handeling: rang, tegen de muur, kleng op de grond, scherven, snel in de vuilnisbak. In Griekse restaurants delen de obers borden uit om stuk te gooien als de avond erg vrolijk wordt. Het zijn niet de borden waarop de dolma's en de tzatziki worden geserveerd: kennelijk is de Griekse traditie in Nederland zo in trek dat dat te duur zou zijn. Van wegwerpservies wordt tenminste nog een keer gegeten: de Griekse weggooiborden bestaan alleen om stuk te gaan.
Ik heb zo'n bord een keer stiekem mee naar huis genomen. Het is een vreemde eend in de bijt. Tussen het servies en alle andere dingen die in de keuken duurzaam moeten zijn is het een verademing. Heel tornt het bord aan de eeuwige roerloosheid der dingen.
In 1992 maakte Guido Geelen een beeld dat op zo'n bord lijkt, niet voor en niet nadat het is stukgeslagen, maar tijdens die handeling. Het is een rode muur waarin alledaagse gebruiks- en siervoorwerpen zijn samengeperst. In 1993 werd het aangekocht door De Pont Stichting in Geelens woonplaats Tilburg. Wie er voor staat in deze voormalige textielfabriek herkent een stofzuiger en een computer, fruitschalen en kandelaars, lampjes, hondjes en andere dieren die op buffetten en schoorsteenmantels hun dagen slijten - ze komen alleen van hun plaats om afgestoft te worden. Geelens beeld kan alleen met een groot gevoel van opluchting worden waargenomen; hij heeft gedaan waar anderen gezien de praktische bezwaren alleen van kunnen dromen. De beeldhouwer heeft de dingen hun vaste vorm ontnomen. Je herkent ze nog wel, maar de televisie is niet vierkant meer, de autoband niet meer rond, de kop van een hondje is geplet en de kandelaars zijn door hun voet gezakt.
| |
| |
Guido Geelen, ‘Boter, kaas en eieren (Robbelien K 015, halftransparant glazuur, decors Mulder Holland serie nr. 3780 en 4660)’, 1988, editie van 9 tulpenvazen, elk bestaand uit 3 delen, 187 × 204 × 17 cm. (27 delen). © SABAM België 1997
Geelen kreeg dit voor elkaar door van de voorwerpen een mal te maken en die te vullen met klei. De televisies en honden van nog natte klei stopte hij vervolgens in een kist en die zette hij in de oven. Zonder titel (R.K. 015) was daarna een muur, rood als dakpan en bloempot, een rechthoek van uit elkaar vallende voorwerpen. De strakke vorm en het roestbruine rood houden de vernietiging in toom.
Meer nog dan over vernietiging gaat het werk van Guido Geelen over maken. In elk beeld komen verschillende soorten maken samen: eigen en andermans maken, het maken van kunst en van gebruiksvoorwerpen, van kunst en kitsch, van handwerk en massaproductie.
De rode muur noemde hij bijvoorbeeld zelf een goede oplossing voor een oud beeldhouwkundig probleem: hoe zet je iets neer in de ruimte? De muur is een beeld en sokkel tegelijk.
Geelens beelden hebben vaak eenvoudige grondvormen. Van een afstand doen ze daardoor aan de minimal art denken. Ook de beperking tot één kleur helpt daaraan mee. Alleen van dichtbij tonen ze hun grilligheid.
Andere klassiek sculpturale onderwerpen - ruimte, volume, materiaal - onderzocht Geelen in zijn gatenbeelden. Als de klei nog nat is doorboort Geelen hem honderden malen, totdat de slappe vorm bijna in elkaar zakt. Daarna zet hij de vorm in de oven, en dan is het afwachten of hij niet scheurt als de klei door de hitte gaat krimpen. ‘Het is aan de grens van wat wel of geen beeld kan
| |
| |
Guido Geelen, ‘Zonder titel (SPH. 89)’, 1989, 182 × 230 cm (46 delen), collectie Rijksmuseum, Kröller-Müller, Otterlo. © SABAM België 1997
zijn’, zegt de kunstenaar. De vormen die hij voor dit klassieke onderzoek kiest, zijn zo alledaags mogelijk: een stofzuiger, een kachel, een urinoir, vaak verdubbeld en tegen elkaar aan gevleid. Ondanks de gaten zijn ze goed te herkennen. Via het urinoir weet Geelen ook nog de kunstgeschiedenis zijn werk binnen te smokkelen - hij geeft Duchamps readymade een lyrisch vervolg.
| |
In- en uitzoomen
Het is te weinig om Geelens mengelingen speels te noemen. Dat zijn ze altijd, maar vaak zijn ze meer. Ze spreken ook van weemoed en de wil om die te trotseren. Geelen legt zich nergens bij neer; zijn kunst getuigt van een groot optimisme, van vertrouwen in het leven. Een van de eerste werken die Geelen, in 1962 geboren in het witte Limburgse dorp Thorn en opgeleid aan de academie in Tilburg, exposeerde, was een ei. Een ei van porselein dat op drie pootjes, eveneens van porselein, rustte: fragiel en trots tegelijk.
In 1988 nam Geelen deel aan de manifestatie ‘First Blossom’, waarin een aantal Amsterdamse galeries allemaal een debutant toonden. De titel van de manifestatie en het jaargetijde - ‘First Blossom’ werd natuurlijk in de lente gehouden - hielpen mee om het werk van Geelen een viering van alles wat vrolijk en fris is te maken. Geelen exposeerde bij galerie Paul Andriesse slingers van klei die overdekt waren met een opzichtig glimmende laag glazuur. Onder het glazuur zat uitbundige kleur, veel geel, veel roze en veel groen dat bij nadere beschouwing de vorm had van bloemen en schelpen. Geelen had
| |
| |
Guido Geelen, ‘Zonder titel (urinoirs)’, 1994, ca. 120 × 120 × 100 cm., collectie Stichting De Pont, Tilburg. © SABAM België 1997
zijn kleistrengen bedekt met plakplaatjes, die in de keramische industrie worden gebruikt om vazen en schalen te versieren. Maar Geelen hief geen waarschuwend vingertje naar deze industrie; hij hoefde ons niet te laten zien dat de voorwerpen waarmee we ons omringen vaak zo lelijk zijn. Hij maakte er, om het zo simpel mogelijk te zeggen, iets moois van. ‘Ik gebruik de plakplaatjes louter om de kleur’, zegt Geelen. ‘Om de afbeeldingen bekommer ik me niet zo. Als ik geel nodig heb, heb ik geel nodig, of dat geel nu toevallig de vorm heeft van een vis of van een vlinder.’
Later bedroop Geelen wasmachines en andere huishoudelijke apparaten met wit en rood glazuur en spiegelend platina.
Nog barokker zijn de wandbeelden waarvan Geelen er een groot aantal liet zien op zijn tentoonstelling bij De Pont in 1996. De dikke glazuurlaag is een eigen leven gaan leiden; het lijkt soms wel alsof hij de contouren van de klei eronder niet meer volgt. Op ooghoogte hangen de beelden aan de muur en wie de zaal binnenkomt lijkt eerst oog in oog te staan met grote schelpen uit een onbekende zee. Dichtbij worden het landschappen, ook als de decoraties geen bossen en heuvels laten zien maar grote vruchten. Op de geglazuurde bergen en dalen grazen koeien en met die koeien verkleint de kijker van schaal: je zou op deze beelden wel willen skiën of sleeën. Als de suppoost niet kijkt, kan er misschien al snel even een vinger over glijden. Een varken scharrelt op de kam van een gitaar, een koetje graast op een appel, die weer bedrukt is met een druiventros. De wandbeelden zijn een optelsom van verschillende momenten, vindt Geelen. Je kunt er niet op scherp stellen, steeds moet je in- en uitzoomen.
| |
| |
Guido Geelen, ‘Zonder titel (R.K. 015, R&S63855, M.H. 329-5183, P.B.C. ‘C’), 1995, klei, glazuur, transfers, platina luster, 60 × 75 × 40 cm., collectie Noordbrabants Museum, 's-Hertogenbosch. © SABAM België 1997
Op de console ligt steeds een in keramiek uitgevoerde boomstam. De boomstam is de constante, op elk beeld wordt hij vergezeld door een ander voorwerp. Dat voorwerp stuurt de gedachten van de kijker. ‘Als er boeken bij de boomstam liggen denk je aan papier’, zegt Geelen, ‘dat immers van hout gemaakt wordt. Ligt er fruit bij, dan is de boomstam al snel een appelboom, en bij een autoband kun je een ongeluk verzinnen; een auto is tegen een boom gereden.’
| |
De taal van het materiaal
Bijna alle beelden van Guido Geelen zijn gemaakt van een voor beeldhouwkunst ongebruikelijk materiaal. In zijn grote, hoge atelier in een oude kapel in het centrum van Tilburg staat een moderne, computergestuurde oven. Geelen bakt al heel lang. Zijn geboortedorp Thorn is een Maasdorp. Er stonden aan de oever van de grote rivier een steen- en een dakpannenfabriek. Daar kreeg Geelen klei en soms mocht hij een werkstuk in de grote oven laten meebakken.
Geelen houdt van het materiaal omdat het bijna geen betekenis heeft. Glas is bijvoorbeeld kwetsbaar, en als je dat gebruikt zal die eigenschap ook de inhoud van het werk bepalen. Klei is aarde, omgevormd.
Ondanks het schaarse gebruik heeft keramiek binnen de beeldende kunst een slechte naam: het is een tuttige stof. Geelen laat zien dat die reputatie
| |
| |
onverdiend is. Vaak vergeet je dat een beeld van een bepaald materiaal gemaakt is, net zoals je bij schilderijen niet altijd aan verf hoeft te denken. Maar op andere momenten laat Geelen het materiaal meedoen: in de gaten-beelden zorgden de mogelijkheden van de klei voor spanning. Geelen zoekt de grenzen van zijn grondstof op.
Er zijn romantische associaties. In de beelden die de kleur van de klei hebben gehouden - rood of grijs - klinkt een ver verleden door. De rechte muur van televisies en kandelaars tovert door het stoffige rood en de brosse klei de prehistorie tevoorschijn, de volkeren die hun naam ontlenen aan de vorm die zij aan hun potten gaven.
Soms probeert Geelen niet alleen de klei, maar ook het glazuur ongekleurd te laten. Dan mogen bloemen voor vuurwerk zorgen. In zijn vaasbeelden zijn glazuur, klei en kleur volledig van elkaar losgekoppeld. De klei vormt een voorwerp, bijvoorbeeld een rij boeken of twee honden, het glazuur steekt daarin in de vorm van een glazen buis, daaruit steken dan weer tulpen.
Met de plakplaatjes refereert Geelen aan de aardewerk-industrie. De titels van zijn werk verwijzen weer naar de toegepaste kunst, naar de vazen en kommen die in galeries verkocht worden. Geelens beelden heten meestal Zonder titel, waarna een grote lijst van cijfers en nummers volgt. Een console met fruit heet bijvoorbeeld ‘R.K. 015, R&S 63855, M.H. 329-5183, P.B.C. “C”’ Het is een pesterijtje jegens de keramisten, die volgens Geelen teveel waarde hechten aan het materiaal waarmee ze werken.
Ook als Geelen een ander materiaal dan klei gebruikt, doet hij het anders dan de meesten. Voor een serie bronzen beelden die hij in 1994 begon, liet hij inmiddels bekende voorwerpen als stofzuigers, urinoirs en boomstammen afgieten. Uit die merkwaardige beige vormen steken gekke sprieten. Het beeld is gegoten in de cire perdue-techniek, waarbij het brons in een gipsen vorm wordt gegoten. Het overtollige brons loopt weg via giet- en luchtkanalen. De bronzen sprieten die dat oplevert worden altijd van het beeld gehaald. Geelen liet ze zitten. Aan een beeld met de vorm van een urinoir heeft hij de staketsels voor een deel weer vervangen door afgietsels van vormen die op deze kanalen lijken: Goudse pijpen. Het beeld wordt zo een op hol geslagen vermenigvuldiging van allerlei afvoerkanalen; rook, urine en brons worden opeens stoffen die veel gemeen hebben.
Guido Geelen is in staat allerlei bronnen met elkaar te vermengen en op elkaar te laten slaan. Op de groepstentoonstelling ‘De Rode Poort’ in 1996, de eerste expositie in Jan Hoets museum in Gent, betrok hij nog een element in dit spel. Geelen toonde zijn sculpturen op houten stellingen, alsof ze nog in de opslagruimte stonden. Nonchalant maar uitgekiend stond de klei tussen het hout te wachten op nog een onverwacht verband. Niets hoeft te worden weggegooid.
|
|