oorlogsmisdaden door Servische troepen, gebruikte de Servische televisie dezelfde beelden om aan te tonen dat de mensen op weg terug naar huis waren nadat het Servische leger de stad had bevrijd!’
Door de technologische ontwikkeling naar mobiele, lichtgewicht apparatuur kon in rechtstreekse verslagen de illusie van een niet-gemanipuleerde werkelijkheid gewekt worden. Zeker op de televisie is de grens tussen reportage en documentaire vervaagd. Slechts een enkele roepende in de woestijn blijft volhouden dat de documentaire meer wil dan het uitsluitend rapporteren van een gebeurtenis.
Sterker dan ooit zijn ‘suspicious minds’ nodig. Want er was met uitzondering van Vietnam in deze eeuw geen enkel oorlogsconflict waarin filmmakers ongehinderd hun werk konden doen. Toch zien nog steeds veel kijkers in een gecreëerd beeld de werkelijkheid, hetgeen niet alleen door oorlogvoerende naties wordt uitgebuit maar ook door filmmakers zelf. Het voorbeeld van Leni Riefenstahls Triumph des Willens (1934), het suggestieve verslag van een massale nazi-bijeenkomst, mag duidelijk zijn, maar ook in de documentaire Battle Of The Somme uit 1916 zijn al volop geënsceneerde scènes gestopt, terwijl de film wordt gezien als een realistische weergave van de loopgravenoorlog.
Naast de vertekening van de werkelijkheid in oorlogstijd zijn er de minder evidente voorbeelden van manipulatie (in tijden van relatieve rust). Zo liet de gerespecteerde documentarist Robert Flaherty voor zijn film van Man Of Aran uit 1934 de bewoners van een eiland voor de Ierse kust in een klein bootje met een harpoen op haaienjacht gaan, terwijl zij deze primitieve methode al een halve eeuw eerder hadden afgezworen.
In feite heeft altijd de definitie gegolden die de Schotse documentaire filmer John Grierson - grondvester van de Britse documentaire uit de jaren dertig en veertig - gaf van zijn vak: ‘Documentaires maken is het creatief omgaan
Herman van der Horst ‘regisseert’ zijn werkelijkheid.
met de werkelijkheid’. En het hangt maar van de scrupules van de filmer af tot hoever de creativiteit gaat.
Bijna geen enkele documentarist pretendeert nog een objectieve werkelijkheid te tonen. Joris Ivens sprak al in de jaren dertig: ‘Bij authenticiteit alleen is geen waarheid, men moet een verdieping van de waarheid bij het filmen weten te vinden. Het feit dat een rivier mooi is en van links naar rechts stroomt, zegt niets naders over die rivier - het gaat erom hoe diep hij is en of vissen er gelukkig in zijn’.
Bij het zoeken naar de waarheid werd deze filmmaker, als vele anderen voor en na hem, regelmatig overmand door een drang tot manipulatie in esthetische zin. Tijdens het opnemen van Regen in 1929 schreef hij zijn co-regisseur Mannus Franken: ‘De camera is me te machtig bijna’. En ruim een maand later: ‘Ik zal mijn camera-wellust wat temmen’. Voor alles was Ivens bezig met ‘een zuivere, eerlijke vormgeving’ van zijn eigen ideeën. Daartoe experimenteerde hij enige tijd met de Ik-film, opgenomen met een subjectieve camera. In Regen laat hij ‘de toeschouwer’ fietsen, in De Zuiderzeewerken volgt de camera de beweging van arbeiders en loopt als een van hen met ze mee. In het verlengde hiervan ligt zijn opmerking tijdens het maken van Borinage: ‘Mijn camera wordt verlegen bij het zien van deze ellende’.
Naast deze letterlijke èn Ivens' ideologische subjectiviteit of het meer gewetenloze op-