verzamelde gedichten van Nahon uitgaf, raakte hij niet aan de mythe van de eenvoudige, vrome, lijdende maagd. Nu krijgen we verschillende facetten van haar persoonlijkheid te zien: Nahon in haar publieke rol van de frêle, gracieuze, mooie vrouw, die ingetogen leest of mysterieus in de verte staart op de vele foto's die van haar bewaard zijn gebleven (een beeld dat ze trouwens zelf graag in stand hield); de melancholische Nahon, die in stilte lijdt om onbereikbare liefdes en idealen en die zich ook moeilijk kan verzoenen met haar ziekte en haar gedwongen verblijf in sanatoria - tuberculose dacht men, later bleek het chronische bronchitis te zijn; die haar gedichten vanuit deze sanatoria de wereld instuurt ‘en zo werd opgenomen in de rij van de moderne martelaressen’; de sensuele, genietende Nahon, die floreerde in kunstenaarskringen en relaties had met onder meer Paul Pée en Michel Seuphor. Al deze Nahons krijgen een plaats in dit boek.
Zestien auteurs komen daarbij aan het woord. Elk met een benadering vanuit een heel eigen hoek, wat voor afwisseling zorgt en wat soms ook een lichte wrevel opwekt, omdat telkens weer dezelfde gedichten worden geciteerd. De essays - die variëren van causerie tot streng wetenschappelijk vertoog - zijn gegroepeerd in vier delen: haar leven, met twee biografische schetsen, gebundeld werk, met literaire analyses vanuit verschillende invalshoeken, receptie, het op een na boeiendste onderdeel van de bundel, en ten slotte ongebundeld werk, waarin Hilde van den Hoof een kritische editie van vierenveertig ongepubliceerde gedichten brengt die zich in manuscript in het Archief en Museum van het Vlaamse Cultuurleven in Antwerpen bevinden.
Opvallend geboeid schrijft Ria van den Brandt, die ook de eindredactie verzorgde, over haar Nahon in een drietal evenwichtig uitgewerkte artikelen. De literaire analyses van Nahons poëtisch werk konden mij moeilijk boeien vanwege het hinein-interpretieren, waarbij Nahon zelf vaak verloren gaat. Het deel over de receptie van haar werk is daarentegen erg verhelderend. Dirk de Geest bespreekt daarin de situatie in Vlaanderen tijdens de Tweede Wereldoorlog (Nahon overleed op 21 mei 1933). Patrik Vanleene brengt een verrassende bijdrage over het weinig bekende toneelstuk De Geliefden van Claus, waarin Nahon en Urbain van de Voorde als personages opgevoerd worden. Daan van Speybroeck nuanceert de beeldvorming rond Nahon aan de hand van foto's, grafiek en beeldhouwwerken. Sara van Gent toont zowel het troostende als het verstikkende van dit soort poëzie. En hoe vertalers zich gedichten eigen maken, hoe vertalingen bijdragen tot bekendheid en welke mechanismen daar achter schuilgaan, wordt heel duidelijk geschetst in het artikel van Marysa Demoor.
De hele bundel vraagt meer en nieuwe kritisch-wetenschappelijke aandacht voor Nahon. Dat verdient ze zeker, want ze is veel meer dan de dichteres van ‘trosselkes woorden’. Of de auteurs dit kunnen waarmaken, valt nog even af te wachten. Hun poging om schakeringen aan te brengen in Nahons persoonlijkheid, om inzicht te geven in het waarom van haar succes, en om de lezer nieuwsgierig te maken, is alvast meer dan geslaagd.
Sylvia van Peteghem
ria van den brandt (red.), Alice Nahon 1896-1933. Kan ons lied geen hooglied wezen?, Houtekiet, Antwerpen/Baarn, 1996, 303 p. |