verzet wordt nergens pamflettair of huilerig geformuleerd. Sarcasme en ironie verlenen aan Van Londerseles beeldpoëzie een eigen, bijna tragikomisch karakter, een verwarrende oorspronkelijkheid - of oorspronkelijke verwarring - die meer dan twee decennia na publicatie van de vroegste gedichten blijft aanspreken.
Het moet voor de dichter ontzettend moeilijk zijn geweest om een bevredigende selectie te maken uit de afzonderlijke dichtbundels. De strakke structuur die telkens weer aan de grondslag ligt van zijn composities verleent aan de gedichten(reeksen) en cycli een semantische meerwaarde. Van Londersele werkt veelal rond een centraal thema, dat dan als een rode draad door alle gebundelde gedichten heen loopt. Door een keuze te bezorgen uit zijn verzameld dichtwerk ziet hij af van die homogeniserende werkwijze. Vooral in de anthologieën uit Mijn geboomde vader (1982) en Een nagelaten liefde (1984) miste ik de secure opbouw van de oorspronkelijke uitgaven. Mijn geboomde vader omvat twee afdelingen, die verbonden worden door een knap geconstrueerde volta halverwege. Het leven als destructief proces, waarin de dood zijn onbarmhartige tol eist, wekt in de dichter het besef van machteloosheid; het lijden aan het onherroepelijke afscheid doet hem verlangen in de tweede afdeling naar de terugweg, naar een leven zonder vernieling in zich, naar de dood. De idee dat geboorte het begin van het aftakelingsproces is, was natuurlijk al een topos in de poëzie van Hugues C. Pernath, waar Van Londersele onmiskenbaar schatplichtig aan is. In sobere parlando-verzen spreekt de ik-figuur tot de vader. Hij wil ‘de weg verlaten zonder weg te gaan’, in het degenererende leven wil hij blijven speuren naar de onaantastbare, zuivere kern. Alleen, het aardse bestaan is maar ‘gehuurde vreugde’, een tijdelijk verblijf. Die queeste naar het ‘Nichtmitzusterbendes’ (Rilke) doet hem bijna radeloos vragen: ‘waar kan ik leven zonder het leven’? De ik-persona voelt zich een existentieel zwerver die een lege plek wil vinden om het kostbare, het dierbare vergankelijke te bewaren.
en dan zijn er de gaten, vader, waarin ik
de gezellen opberg na het zoeken,
de grotere gaten, waarin wij reizigers voor altijd
ter plaatse blijven. (p. 44)
Een soortgelijke binaire structuur bepaalt Een nagelaten liefde. De gedichten zitten aan elkaar vastgeklonken in een hechte eenheid, in twee cycli die door elkaar zijn geweven. Liefdesgedichten wisselen in een geregeld tempo af met meer contemplatieve gedichten waarin de romantische gevoelens worden getemperd, waarin plaats is voor twijfel, voor ‘struikelen’. Die twijfel heeft ook het schrijverschap in de greep:
als ik de voeten van de avond hoor
steek ik het dwaallicht aan
want mijn kamer van me denkt, ik durf het nooit herhalen:
een schrijver is maar van papier. (p. 47)
Van Londersele selecteerde in zijn bloemlezing uit Mijn geboomde vader, Een nagelaten liefde en Invoelen (1988). Ook in die laatste reeks ligt weer ergernis aan de basis van de compositie. Het gemis, de lelijkheid van elke dag tracht de ik-persoon te bestrijden met schoonheid. Het subtiele taalspel, met scherpzinnige aforismen, groteske en ironische kwinkslagen, galgenhumor, sterk picturale beelden, is zijn dam tegen de werkelijkheid. Hij voelt zich een eenzame die een eigenzinnige weg zoekt naar zijn eigen wereld. Geen ivoren toren maar een taalkunstwerk dat door zelfrelativisme de strijd aanbindt met zelfgenoegzaamheid, holle frasen, platvloerse anekdotiek. Vandaar Van Londerseles geestverwantschap met Elsschot, Marquez, Rops en Brel. Kunstenaars die zich in hun creatieve werk ook een weg zochten naar de stilte en aan wie hij vier gedichten opdroeg. De Verzamelde gedichten worden afgesloten door een selectie uit Een jaar van september (1992), ook al een keuze uit drie poëziepublicaties, en twee afzonderlijke gedichten (1995). Die eerste anthologie voorzag in een leemte. Vóór de uitgave van Invoelen was de destijds gretig gelezen Van Londersele, stichtend redacteur van het roemruchte Gentse tijdschrift Koebel (1971-1981), geleidelijk in de anonimiteit verzeild geraakt. De poëzieprijs van de stad Gent, eind jaren tachtig, zorgde voor een belangwekkende kentering in de erkenning van dit dichterschap. Met deze verzamelbundel komt er hopelijk een hernieuwde waardering, in de lijn van de