Ons Erfdeel. Jaargang 40
(1997)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 244]
| |
Portret van E.H. Kossmann, gemaakt door Sam Drukker ter gelegenheid van zijn 75ste verjaardag. Foto Anco Wieringa.
| |
[pagina 245]
| |
Zonder overdreven egards
| |
[pagina 246]
| |
misschien zelfs brutaal in de oren klonken. Dat de Nederlandse Opstand geen grootse nationale revolte was geweest, maar veeleer een onsamenhangende reeks onlusten, dát konden zij nog zonder schok, ja zelfs met enig leedvermaak aanhoren. Dat Rembrandt pas in de negentiende eeuw tot een Noord-Nederlands nationaal genie was verheven, tot daar aan toe: dat sterkte de toehoorders slechts in hun trots op Rubens. Maar dat de Belgische en Vlaamse naties als relatief recente constructies van politieke en sociale elites dienden te worden beschouwd?! Dat de jonge Conscience in 1830 niet eens had geweten waarvoor hij ten strijde was getrokken?! En dat hij zich daar later zelfs niet voor had geschaamd?! Dat waren opvattingen die het Leuvense publiek verwonderden, extravaganties die door de hoffelijke voordracht van de spreker eerder werden benadrukt dan getemperd.Ga naar eindnoot(2) Nochtans sloot veel van wat Kossmann in deze lezingen verdedigde, nauw aan bij wat hij in 1976 in De Lage Landen had geschreven. Dit boek, waarvan in 1986 een uitgebreide versie zou verschijnen, bevatte een dubbelgeschiedenis van Nederland en België sinds 1780. De auteur zelf rekende het, toen hij onlangs de balans van zijn werk opmaakte, niet tot zijn dierbaarste geschriften.Ga naar eindnoot(3) Maar zijn faam ontleende hij er wél aan, zeker in België. Wat echter bracht Kossmann ertoe zich met de Belgische geschiedenis bezig te houden? Laat ons, om op die vraag een antwoord te vinden, terugkeren naar de plaats waar De Lage Landen werd geconcipieerd. Dat was Londen, waar Kossmann in 1957 op de leerstoel Nederlandse geschiedenis aan University College was benoemd. Die benoeming was een kredietbenoeming geweest, want tot dusverre had Kossmann zich weinig aan de Nederlandse geschiedenis gelegen laten liggen.Ga naar eindnoot(4) Maar de machtige steun van Geyl, zelf in 1919 de eerste bezetter van deze leerstoel, had de doorslag gegeven. Beiden hadden elkaar in het begin van de jaren vijftig ontmoet, niet als leerling en leermeester (Kossmann had in Leiden gestudeerd, Geyl doceerde in Utrecht), maar in hun verzet tegen de cultuurkritiek van ondergangsprofeten als P.J. Bouman. Het was diezelfde Geyl die aan de oorsprong van De Lage Landen lag. Toen hij vernam dat Oxford University Press een serie over de moderne geschiedenis van de Europese staten had opgezet, drong hij er bij de uitgever op aan dat ook Nederland een plaats in deze serie zou krijgen en dat die opdracht aan Kossmann zou worden verleend. Over dat laatste werd men het snel eens: Kossmann werd op zijn kennis en, naar eigen zeggen, drankvermogen getest, en goedgekeurd.Ga naar eindnoot(5) Het eerste lag echter ingewikkelder: Nederland was voor de Engelse uitgever te klein; Kossmann moest over ‘the Low Countries’ schrijven, over Nederland en België samen dus. Is Kossmanns preoccupatie met de Belgische geschiedenis dan louter het gevolg van een toevalligheid? Dat lijkt onwaarschijnlijk. Waarom zou | |
[pagina 247]
| |
iemand vijf jaar van zijn leven - de oorspronkelijk begrote tijd voor het project - willen besteden aan een als zinloos ervaren opdracht? Nee, Kossmann had sympathie voor België. Als jongen was hij vaak van Rotterdam naar Antwerpen gefietst - in de jaren dertig nog heel gebruikelijk - en dat was hem goed bevallen.Ga naar eindnoot(6) Maar ook die adolescentenliefde biedt een weinig bevredigende verklaring voor zoveel jaren noeste arbeid. Misschien, zo kunnen wij ons afvragen, paste Kossmanns belangstelling voor België in een familiegeschiedenis? Was zijn grootvader, de jongste zoon van de Heinrich Kossmann wiens lotgevallen Kossmann in 1987 heeft beschreven, immers niet hoogleraar in Gent geweest?Ga naar eindnoot(7) De in 1861 geboren Ernst Ferdinand Kossmann had zich in Nederland inderdaad miskend gevoeld, en had daarom in 1916 een benoeming aan de door de Duitse bezetter geopende ‘Vlaamsche Hoogeschool’ te Gent aanvaard. Valt de interesse van de kleinzoon in de Belgische geschiedenis dan ook niet terug te voeren op de steun die de grootvader in de Eerste Wereldoorlog aan de Duitse Flamenpolitik verleende? Iets dergelijks is inderdaad enkele jaren geleden gesuggereerd. Maar hoe ernstig viel die steun te noemen? De Duitsers mochten het dan wel voorstellen als zou de nieuwe hoogleraar Duitse taal- en letterkunde ‘een mooie plaats in Den Haag hebben opgegeven om de Vlaamse zaak te dienen’, in werkelijkheid ging diens aandacht, behalve naar zijn colleges, vooral uit naar de oprichting van een muziekkring.Ga naar eindnoot(8) In de familie werd de Gentse ‘escapade’, waaraan in 1918 een weinig roemvol einde kwam, slechts betreurd.Ga naar eindnoot(9) Ter verklaring van Kossmanns belangstelling voor de Belgische geschiedenis is zij in elk geval niet toereikend. Laat ons daarom eens kijken naar een andere traditie: die van Kossmanns Londense voorganger en mentor Geyl. Diens Groot-Nederlandse geschied-beschouwing had immers de blik op de geschiedenis van België gericht, althans op die van de Nederlandstalige gewesten van België. In zijn sinds 1930 verschijnende Geschiedenis van de Nederlandsche Stam ging het om de tragische geschiedenis van de Dietse gewesten, álle Dietse gewesten, ook al werden die niet door éénzelfde staatsverband bijeengehouden. Kossmann kon uit deze Londense traditie dus gemakkelijk inspiratie putten. Was er echter wel sprake van een ‘Londense traditie’? Geyl was in 1936, toen hij naar Utrecht vertrok, opgevolgd door G.J. Renier. Deze gevoelige man was van thuis uit vertrouwd met de Belgische (Waalse) cultuur, maar had tijdens zijn schooltijd in Antwerpen en Leuven een diepe afkeer van België gekregen. In 1914 was hij naar Londen vertrokken, waar hij al snel nauwe vriendschapsbanden met Geyl had aangeknoopt.Ga naar eindnoot(10) Maar diens Groot-Nederlandse geschiedvisie had hij nooit willen delen, ook al omdat hij een grote bewondering behield voor Geyls bête noire Pirenne, bij wie hij nog | |
[pagina 248]
| |
had gestudeerd. Zijn weerzin tegen België, inclusief de Vlaamse Beweging, maakte het hem onmogelijk zich aan een ‘gedeelde’ geschiedenis van Noord en Zuid te wijden.Ga naar eindnoot(11) Kossmann deelde Reniers emotionele afkeer van België niet. Maar ook Geyls Groot-Nederlandse geschiedbeschouwing wilde hij niet onderschrijven. Dat bleek al uit de eerste voorstudie die hij voor De Lage Landen publiceerde, een op de algemene vergadering van de leden van het (Utrechts) Historisch Genootschap in november 1962 gehouden voordracht over de ontwikkeling van het conservatisme en het radicalisme in België en Nederland in de periode 1780-1830. Daarin viel, tot spijt van Geyl, weinig te merken van een Groot-Nederlands geschiedbeeld.Ga naar eindnoot(12) Maar Kossmann, sinds 1966 hoogleraar in Groningen, wist dat een dergelijke terughoudendheid niet voldoende afstand schiep tussen het eigen perspectief en dat van Geyl; er was meer duidelijkheid nodig. Daarom droeg hij er zorg voor, toen De Lage Landen verscheen, elk misverstand uit de wereld te helpen: dit boek, zo luidde het al op de eerste bladzijde, kon niet worden gelezen als een vervolg op Geyls Stam. Hier ging het immers niet om de Dietse gewesten, maar om Nederland en België, inclusief de door Geyl buiten beschouwing gelaten Waalse gewesten.Ga naar eindnoot(13) Achter die keuze school een principieel bezwaar tegen de Groot-Nederlandse geschiedschrijving: hoe knap Geyls werk ook was (Kossmann bleef het waarderen, ook al bracht hij bijvoorbeeld begrip op voor de kritiek op de Hollands imperialistische ondertoon ervanGa naar eindnoot(14)), het getuigde toch van een zelfde finalisme als de nationale geschiedenissen die rond of vanaf 1900 in Nederland en België waren verschenen. P.J. Blok, Pirenne en Geyl hadden hun object - het Nederlandse volk, de Belgische natie, de Dietse stam - als biologische wezens geconcipieerd en hen een lange mars door de geschiedenis naar het aan hun natuur eigen doel laten afleggen. In het befaamde nawoord dat hij in 1986 bij de uitgebreide versie van De Lage Landen schreef, maakte Kossmann duidelijk dat hij een dergelijke, ‘romantische’ geschiedschrijving als een gepasseerd station beschouwde.Ga naar eindnoot(15) Nu was de tijd van de ironie gekomen, van de ‘afstandelijkheid tegenover datgene wat je zelf naar voren brengt’, zoals Kossmann het in een dubbelinterview met zijn tweelingbroer formuleerde.Ga naar eindnoot(16) Laat ons nu terugkeren naar de vraag die ons hier bezighoudt: wat bracht Kossmann tot de studie van de Belgische geschiedenis? Wie te maken heeft met een historicus die bij zichzelf heeft geprobeerd ‘een niet lyrische, opzettelijk koele mentaliteit’ te construeren,Ga naar eindnoot(17) moet het antwoord op die vraag niet zoeken in biografische gegevens, familiegeschiedenissen of geloof in een innerlijke verwantschap tussen uiteenliggende gebieden. Niet emotionele, maar intellectuele motieven brachten Kossmann tot de Belgische geschiede- | |
[pagina 249]
| |
nis: nieuwsgierigheid en vooral de verwachting profijt te kunnen trekken uit een vergelijking van de Nederlandse met de Belgische geschiedenis.Ga naar eindnoot(18) Van beide geschiedenissen kon immers worden voorzien dat zij zich de voorbije twee eeuwen voldoende evenwijdig hadden ontwikkeld om tot zinvol comparatief onderzoek te komen. De Belgische geschiedenis bood daarom een omweg die tot nieuwe, ja zelfs paradoxale inzichten in de Nederlandse geschiedenis kon leiden.Ga naar eindnoot(19) Maar het omgekeerde gold evenzeer: in De Lage Landen werd de Nederlandse geschiedenis een omweg die tot verrassende conclusies omtrent de Belgische geschiedenis kon brengen. Zij konden op de (Belgische) lezers een even onverwachte indruk maken als de stellingen die later vanaf de Fleerackersleerstoel zouden worden verkondigd. Want wat bijvoorbeeld te denken van de omschrijving van de Belgische Revolutie als een chaotische gang van zaken, die slechts richting en zin kreeg op het moment dat de Noord-Nederlandse ministers en de publieke opinie in het Noorden haar als ‘een aanval van de Belgen op Holland’ identificeerden? Waren het dan de Néderlanders geweest die de Belgische Revolutie haar nationaal karakter hadden verleend en haar daardoor hadden laten slagen?!Ga naar eindnoot(20) De passage maakte duidelijk hoezeer zijn comparatieve methode en zijn nuchterheid ten aanzien van de oude (Belgische, Nederlandse en Groot-Nederlandse) nationale sentimenten Kossmann in staat stelden De Lage Landen te schrijven als een geschiedenis van betrekkelijkheden. Dit brengt ons tot een tweede vraag: hoe werd Kossmanns werk in België ontvangen? De geschiedenis van de receptie van De Lage Landen is althans voor Nederland geen boeiende geschiedenis. Wie er de besprekingen in Nederlandse kranten en vakbladen op naleest, wordt getroffen door de monotone herhaling van steeds dezelfde lof: een ‘meesterwerk’, een ‘wel gefundeerde, knappe en koele synthese’, soevereine beheersing van de stof, rake typeringen, een verzorgde stijl. Tegengeluiden vielen amper te beluisteren. Hoogstens werden er enkele kanttekeningen geplaatst bij de geringe aandacht voor de sociale geschiedenis in De Lage Landen of bij het gemak waarmee Kossmann de term ‘ironie’ hanteerde.Ga naar eindnoot(21) In België was van een dergelijke uniformiteit geen sprake. De reacties waren er verwarder, en daardoor ook zoveel interessanter dan in Nederland. Dat lag ook voor de hand. In Nederland sloot Kossmanns afstandelijke benadering, die ertoe leidde naties niet langer als eeuwenoude, zelfstandig opererende wezens, maar als verzonnen producten van een nationalistische retoriek te zien, nauw aan bij de dominante tendens de geschiedenis te ‘denationaliseren’.Ga naar eindnoot(22) Dat de Belgische en de Nederlandse geschiedenis in De Lage Landen in één verband werden beschreven, vormde er dan ook geen voorwerp van discussie. In België was de situatie heel wat ingewikkelder. De | |
[pagina 250]
| |
Lage Landen verscheen er op een moment dat de pogingen om de Vlaams-Waalse spanningen met behulp van een ‘communautair pact’ op te heffen mislukten, dat de wederzijdse standpunten radicaliseerden en dat de Belgische staat steeds verder gefederaliseerd raakte. Die context gaf De Lage Landen in België een veel ‘existentiëler’ betekenis dan in Nederland. Dat sloot natuurlijk niet uit dat ook in België de bewondering voor het boek groot was. De geheel eigen stijl van de auteur, zijn concieze formuleringen en zelfstandige oordelen, de wijze waarop verhaal en betoog in het boek met elkaar waren verweven: het maakte ook in België veel indruk. Maar de aandacht werd er toch vooral gericht op Kossmanns Belgisch-Nederlandse kader, en dat lokte uiteenlopende reacties én misverstanden uit. In flamingantische kringen werd De Lage Landen met argwaan gelezen. Wat moest men immers met een boek dat het België van 1830 als uitgangspunt nam? In het Vlaams Archief, het jaarboek van de Vlaamse Beweging, werd Kossmann verweten zich schuldig te hebben gemaakt aan een ‘staatsbehoudende’ historiografie: zijn bewondering voor de wijze waarop de Belgische elites het leven van de bestaande staat steeds weer kunstmatig hadden weten te verlengen, had hem tot ‘sympathie voor het staatsbelang’ (en tot sarcasme ten aanzien van hen die dat belang niet hadden erkend) verleid. Van enige ‘staatskritische’ zin was bij Kossmann geen sprake.Ga naar eindnoot(23) Ook in Franstalig België werd De Lage Landen met wantrouwen ontvangen. Want waarom de Belgische geschiedenis in één boek samen met de Nederlandse en alléén de Nederlandse geschiedenis behandelen? Welk politiek motief, zo vroeg de Luikse hoogleraar Paul Gérin zich af, stak daarachter? Gérin liet die vraag verder voor wat zij was, maar benadrukte wel dat Kossmanns beperkt comparatieve aanpak tot ‘gewaagde acrobatie’ had geleid: veel viel er immers toch niet te vergelijken tussen twee staten die slechts in de jaren 1815-1830 en 1936-1939 werkelijk iets met elkaar te maken hadden gehad? Kortom, het boek maakte op hem een geforceerde indruk.Ga naar eindnoot(24) Zo zagen de enen in De Lage Landen een bevestiging van het monopolie van de Belgische staat, de anderen (minder expliciet) een bedreiging van de integriteit van diezelfde staat. Er was nog een derde reactie mogelijk, en die was enthousiaster. Zij viel te beluisteren bij Nederlandstalige Belgen als de Gentse hoogleraar Adriaan Verhulst. Die had op het einde van de jaren zestig een actieve rol gespeeld in de programmahervorming van het universitaire geschiedenisonderwijs, waarbij de oude ‘Vaderlandse geschiedenis’ was vervangen door de ‘Geschiedenis van de Nederlanden’. Het was in dat perspectief dat hij De Lage Landen verwelkomde: voor hem was het boek een geslaagd product van de ‘heel-Nederlandse geschiedschrijving’ die hij zelf voorstond.Ga naar eindnoot(25) | |
[pagina 251]
| |
Paradoxaal genoeg gingen Gérin en Verhulst bij hun zo verschillend uitgevallen oordeel over De Lage Landen uit van dezelfde vooronderstelling: Kossmann behandelde België en Nederland samen omdat hij meende dat beide staten vanuit een gemeenschappelijk verleden leefden. Dat verleden was de tweede helft van de zestiende eeuw, toen er een saamhorigheidsbesef tussen de ‘Zeventien Provinciën’ was gegroeid. Daarmee werd Kossmann opnieuw in een historiografische traditie geplaatst, nu niet de Groot-Nederlandse van Geyl, maar de algemeen-Nederlandse, die al in de jaren dertig naast de Groot-Nederlandse was ontstaan en die na de Tweede Wereldoorlog tot de meest dominante conceptie inzake de nationale geschiedenis van België en Nederland zou uitgroeien.Ga naar eindnoot(26) Maar ook hier was sprake van een misverstand. Natuurlijk betrok Kossmann het hele Bourgondische gebied, inclusief de Waalse gewesten, in zijn boek. Maar hij deed dat niet vanuit een nostalgisch verlangen naar een eens gerealiseerde toestand van integratie van dit gebied. Ook een dergelijke opvatting zou immers van finalisme getuigen. Nee, De Lage Landen was het werk van ‘een eenvoudig historicus’,Ga naar eindnoot(27) het handelde over Nederland en België, gewoonweg omdat beide staten nu eenmaal gegeven waren en het zinvol leek hen te vergelijken. Het was ditzelfde pragmatisme dat ook Kossmanns houding ten aanzien van de samenwerking tussen Nederland en België, of Nederland en Vlaanderen, doortrok. Die samenwerking was voor hem een zakelijke kwestie. Zij was nodig omdat er maatschappelijke, culturele en intellectuele belangen op het spel stonden. Dat gold ook voor het historisch bedrijf. Kossmann heeft steeds nauwe contacten met Belgische vakgenoten onderhouden. Hij was een vast bezoeker van de Nederlands-Belgische Historische Congressen die sinds 1939 werden georganiseerd.Ga naar eindnoot(28) En toen hij in 1970 hoofdredacteur werd van de Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden, een vaktijdschrift dat door zijn stamboom een lange ervaring op het vlak van de Belgisch-Nederlandse samenwerking kende, hield hij eraan deze samenwerking te bestendigen.Ga naar eindnoot(29) In de zeskoppige redactie werden drie Belgische historici opgenomen, waaronder Kossmanns latere erepromotor De Vroede. Zonder problemen was dit overigens niet gegaan. De nieuwe hoofdredacteur zag liever niet ál te veel Belgische historici in de redactie; anders zou het tijdschrift wel eens ‘overspoeld kunnen worden door Belgische bronnenpublicaties’.Ga naar eindnoot(30) Kossmann beperkte zich echter niet tot de samenwerking op het eigen vakgebied. Vanaf het midden van de jaren tachtig werd hij een regelmatig medewerker van de Vlaams-Nederlandse Stichting Ons Erfdeel, die in 1970 was opgericht enerzijds om de culturele samenwerking tussen Nederlandsta- | |
[pagina 252]
| |
ligen te bevorderen en anderzijds om de Nederlandstalige cultuur in het buitenland bekend te maken. Kossmann schreef voor de verschillende periodieke publicaties van de Stichting.Ga naar eindnoot(31) Belangrijker was echter het intussen in acht talen verschenen overzicht van de geschiedenis van de Lage Landen dat hij in 1987, samen met zijn echtgenote, in opdracht van de Stichting samenstelde.Ga naar eindnoot(32) Maar noch in het geval van de samenwerking met Belgische vakgenoten noch in dat van Ons Erfdeel beriep Kossmann zich op historische sentimenten. Nooit ging het hem om het herstel van een Groot- of een algemeen-Nederlands bewustzijn. Treurnis om een breuk tussen Noord en Zuid had in zijn ironische perspectief ook geen zin; met aan de oude nationalistische verbositeit herinnerende begrippen als ‘integratie’ wist hij geen blijf. Kossmann wilde iets nieuws scheppen, iets dat nooit in het verleden had bestaan en ‘ideologisch nauwelijks belast’ was.Ga naar eindnoot(33) Die toekomstgerichtheid herkende hij ook bij Fleerackers, wiens ijveren voor een brede en geïnstitutionaliseerde Vlaams-Nederlandse samenwerking hij in de eerste van zijn Leuvense lezingen kernachtig samenvatte met de woorden ‘omdat het voor allen beter is’. In zijn peroratie voegde hij daaraan toe: ‘De vitaliteit van onze cultuur zou daarom worden versterkt wanneer Vlamingen en Nederlanders zich ongegeneerd in elkaars discussies mengden, zonder overdreven voorzichtigheid of egards.’Ga naar eindnoot(34) Het is de jarenlange bemoeizucht van een Gronings emeritus en Leuvens eredoctor die wij vandaag vieren.
Dit is de tekst van een toespraak gehouden in Groningen op 31 januari 1997 ter gelegenheid van de vijfenzeventigste verjaardag van E.H. Kossmann. |
|