Ons Erfdeel. Jaargang 40
(1997)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |
Afrikaans in een democratiserend Zuid-AfrikaVictor Webb | |
InleidingDe belangrijkste uitdagingen voor Zuid-Afrika liggen in de naaste toekomst in de vestiging van een democratie, in de economische ontwikkeling van het land en in het tot stand brengen van een pluralistisch staatsbestel. Alle nationale beleidsplannen, inclusief de taalpolitieke, dienen te worden ontworpen en uitgevoerd binnen het kader van deze drie uitdagingen. Ook de discussie over het Afrikaans kan slechts onder een expliciete verwijzing daarnaar worden gevoerd. In dit artikel worden drie zaken besproken: de positie van het Afrikaans binnen het kader van deze drie uitdagingen, de toekomst van het Afrikaans, en de formele samenwerking tussen de Afrikaanstalige gemeenschap en de Nederlandstalige gemeenschap in Europa. | |
De brede context van de taalpolitieke discussie | |
Democratisering in Zuid-AfrikaVanaf 27 april 1994 kent Zuid-Afrika een democratisch gekozen regering. Dit betekent uiteraard niet dat het land nu een democratie is, maar wel dat het proces van democratisering op gang is gekomen. Wat moet volgen, is de verwezenlijking van een situatie waarin elke staatsburger op betekenisvolle wijze kan deelnemen aan elke politieke besluitvorming. Er moet burgerlijke gelijkheid zijn, en discriminatie en uitbuiting dient een halt te worden toegeroepen. De democratiserende rol van taal in dit verband is duidelijk: deelname aan het politieke proces is slechts mogelijk indien dit proces zich afspeelt in een bekende taal, indien de taalvaardigheid van de burgers hen in staat stelt om politieke standpunten te kunnen evalueren en om hun eigen standpunten op | |
[pagina 226]
| |
zinvolle wijze te formuleren, indien de machtsverhoudingen tussen talen discriminatie en uitbuiting beperken, en indien de taalrechten van de mensen gerespecteerd worden. | |
De economische ontwikkeling van het landOnder de economische ontwikkeling van het land wordt begrepen dat het materiële welzijn van elke burger verhoogd dient te worden, en dat de Zuid-Afrikaanse ondernemers internationaal moeten kunnen concurreren. Productiviteit en de kwaliteit van de arbeid en van de producten zijn wezenlijke aspecten van economische groei. De rol van taal in de economische sector ligt voor de hand: handel is afhankelijk van een doelmatige communicatie. Bedrijfsopleidingen moeten worden gegeven in een taal die de werknemers beheersen. De productiviteit van een onderneming houdt verband met het gemak waarmee horizontale en verticale communicatie mogelijk is, evenals met de mate waarin werknemers zich met de onderneming kunnen identificeren. En de bevrediging uit arbeid hangt samen met de verticale en horizontale mobiliteit van de werknemers. Ten slotte moet de rol van taalnationalisme bij arbeidsonrust worden onderkend en beheerst. De economische ontwikkeling van het land is natuurlijk ook afhankelijk van scholing: degenen die tot de arbeidsmarkt toetreden dienen reeds in hun schoolopleiding te worden voorbereid wat betreft kundigheden, vaardigheden en arbeidsmentaliteit. Op dit moment levert het Zuid-Afrikaanse onderwijs geen ‘economisch bruikbare producten’. Dat blijkt uit het hoge uitvalcijfer (bijna 17% van de zwarte leerlingen in het eerste schooljaar in 1988) en uit de lage graad van alfabetisering (slechts 55% van alle zwarten ouder dan twintig jaar in 1988). | |
PluralismeTot april 1994 was Zuid-Afrika een etnocentrische staat, gedomineerd door een Afrikanerregering. Hoewel de etnische diversiteit van het land wel werd erkend, was er geen sprake van een daadwerkelijk pluralisme. Het separatisme van de apartheidsideologie erkende meertaligheid en multiculturalisme op een negatieve wijze, terwijl pluralisme deze verschijnselen juist wil inbouwen in de staatsvorm en in de politieke structuren van het land. Sinds april 1994 is het land echter expliciet een pluralistische staat: de overgangsgrondwetGa naar eindnoot(1) bepaalde dat het land elf nationale officiële (ambtelijke) talen kent. Het beginsel van meertaligheid is wettelijk vastgelegd, de rechten van alle talen worden erkend, en scheiding, discriminatie en exploitatie op basis van onder andere taal is verboden. De pluralistische aard van het Zuid-Afrikaanse staatsbestel moet natuur- | |
[pagina 227]
| |
lijk nog worden uitgewerkt, maar zal toch tenminste daarop moeten neerkomen dat alle structuren en handelingen van de overheid, alsmede overheidsvoorzieningen (zoals lesprogramma's in het onderwijs), het meertalige en multiculturele karakter van het land moeten weerspiegelen. Dit betekent dat niet één enkele taal het openbare leven mag overheersen, dat etnische diversiteit van overheidswege dient te worden erkend, en dat de potentiële conflictbron van etnisch nationalisme dient te worden beheerst. Samenvattend: De formulering van een taalbeleid en taalpolitiek dient, evenals het debat over het Afrikaans, plaats te vinden binnen het concept van een staatsopzet die is gericht op democratisering, economische ontwikkeling en de betekenisvolle vestiging van pluralisme. De brede nationale context is natuurlijk niet de enige overweging die in het taaldebat in acht moet worden genomen. In een discussie over het Afrikaans dient ook de taalpolitieke context een rol te spelen. | |
De taalpolitieke context van het AfrikaansTenminste vier taalpolitieke overwegingen dienen in het debat over het Afrikaans in acht te worden gehouden. Als eerste is er het feit dat de meertaligheid constitutioneel gewaarborgd is. Het Afrikaans moet taalsociologisch dan ook worden gezien in het licht van het gegeven dat het één van de vijfentwintig of meer Zuid-Afrikaanse talen is, en één van de elf officiële talen van de natie. De tweede overweging geldt de hoge status van het Engels, en de mogelijkheid dat die de culturele verscheidenheid van het land zou kunnen bedreigen. Verder is er de achterstand van de Bantoetalen en de grondwettelijke bepaling dat die moeten worden bevorderd. De status van deze talen is zo laag dat zij in de praktijk geen enkele functie hebben als instrumenten die toegang bieden tot fundamentele burgerrechten, noch als middelen voor educatieve en economische ontwikkeling. Voorzover er overheidssteun voor taalbevordering gaat worden gegeven, zal die zich op deze talen dienen te richten. Ten slotte moet in acht worden genomen dat de taalsituatie in Zuid-Afrika gepolitiseerd is. Dit geldt vooral het Afrikaans, dat onder het vorige bewind sterk werd bevoordeeld, dat steeds sterk werd geassocieerd met apartheid, en dat ook door politieke leiders wordt beschouwd als de taal van onderdrukking. Deze laatste overweging geldt echter ook voor taalverwante verschijnselen als etniciteit en het onderwijs in de scholen. Wat zijn nu de implicaties van zowel de brede context als van de taalpolitieke context voor de rol die het Afrikaans in de democratiserende samenleving moet spelen? Ik volsta met enkele opmerkingen: als democratiserend instrument moet het Afrikaans - en ik bedoel natuurlijk de groep van sprekers van het Afrikaans - een hulpbron worden in het proces van democratisering. En dus moet de taal zowel de primaire als de secundaire gemeenschap van | |
[pagina 228]
| |
sprekers toegang verschaffen tot elk beschikbaar recht en voorrecht, zowel opvoedkundig, economisch, politiek als sociaal. Het Afrikaans mag geen basis worden voor discriminatie en uitbuiting, en de afstand tussen het formele standaard-Afrikaans en het omgangs-Afrikaans (de dialecten) moet worden afgebroken. Negatieve houdingen ten aanzien van niet-standaard vormen van Afrikaans dienen met kracht te worden bestreden. Het Afrikaans moet een instrument zijn van sociale betrokkenheid (inclusiviteit), en niet van uitsluiting (exclusiviteit). De sprekers van het Afrikaans moeten niet aandringen op het behoud van elk van hun mogelijke rechten, maar dienen zich eerder te beijveren voor de Bantoe taalgemeenschappen. Ten slotte moet het Afrikaans bijdragen aan het in goede banen leiden van het Afrikaner nationalisme. Wat betreft de vestiging van pluralisme in het land, zijn drie zaken essentieel: Ten eerste moet het Afrikaans, vrij van eigenbelang, bijdragen aan het inperken van het Engels en voorkomen dat dit de enige taal van de nationale overheid wordt. Ten tweede dient het drager en bestanddeel te blijven van een onderscheiden culturele identiteit. En ten derde dient het mee te werken aan de multiculturalisering van taalonderwijsprogramma's en taalleerboeken op de scholen. Op dit laatste punt kunnen verschillende mogelijkheden worden overwogen. Zo kunnen bijvoorbeeld onderwijs-materialen de heterogene socioculturele wereld van het Afrikaans reflecteren. Ook kan het gebruik van het Afrikaans als middel van politieke manipulatie duidelijk worden gemaakt, kan respect en tolerantie ten aanzien van de linguïstische diversiteit van het land worden ontwikkeld, en kan de interculturele communicatie worden bevorderd. Het gebruik van het Afrikaans als instrument in etnische conflicten dient bewust te worden vermeden. Iets wat in dit verband niet onvermeld mag blijven, zijn taal- en cultuur-rechten. In een pluralistisch staatsbestel moeten uiteraard de rechten van alle talen en culturen worden erkend. Het probleem is echter hoe dit dient te gebeuren, en op basis waarvan. In Zuid-Afrika variëren de ideeën hierover van politiek separatisme (een ‘volksstaat’ binnen of buiten een groter Zuid-Afrika) tot de erkenning van taal- en cultuurrechten als individuele rechten. Territorialiteit is als basis voor linguïstische en culturele zelfbeschikking niet toepasbaar, en ook de erkenning van taal- en cultuurrechten als groepsrechten is problematisch. De huidige overgangsgrondwet laat echter ook een betekenisvolle erkenning van deze rechten als individuele rechten niet toe. De overgangsgrondwet bevat tegenstrijdige bepalingen over taalrechten en discriminatie op basis van taal. Het lijkt dan ook verstandiger om deze rechten te hanteren op basis van instellingen. Voorzover de regering zeggenschap heeft over taal- en cultuurinstellingen (zoals de staatsscholen), zou zij kunnen overwegen om hen wettelijke erkenning te geven. In het geval van het Afrikaans | |
[pagina 229]
| |
betekent dit, dat de regering Afrikaanstalige scholen wettelijk moet erkennen en hen zeggenschap moet geven over studieprogramma's, exameneisen, leerboeken, en dergelijke meer.Ga naar eindnoot(2) De taalregelgeving in Brussel zou daarbij als voorbeeld kunnen dienen, want in Brussel zijn - anders dan in de rest van België - de talen niet territoriaal gescheiden en komt de taalsituatie tot op zekere hoogte overeen met die in Zuid-Afrika. De bijdrage van het Afrikaans aan de economische modernisering van het land behelst natuurlijk ook dat het een economisch belangrijke taal blijft. Dat wil zeggen, een taal waarin mensen werk kunnen vinden en die werknemers verticale en horizontale mobiliteit verschaft. Dit veronderstelt dat het Afrikaans een rol zal moeten spelen in de beroepsopleiding van de mensen van het land, vooral met betrekking tot de kansarmen, en dat er actief moet worden meegewerkt aan de ontwikkeling van alfabetiseringsprogramma's in het Afrikaans. Tevens dient het Afrikaans een rol te spelen in de opleiding van vertalers, tolken en redacteuren, ook voor de andere talen - en dan vooral de Bantoetalen. Tot slot moeten ondernemers er ook op toezien dat het Afrikaner nationalisme als bron van beroepsconflicten en stakingen wordt ingedamd. Dit standpunt over de rol van het Afrikaans in een democratiserend Zuid-Afrika laat zich als volgt samenvatten: de sprekers van het Afrikaans moeten niet vragen wat Zuid-Afrika voor het Afrikaans kan doen, maar ‘Wat kan het Afrikaans betekenen voor Zuid-Afrika?’ | |
De toekomst van het AfrikaansDe overheersende visie onder toonaangevende sprekers van het Afrikaans is, dat de taalpolitieke toekomst van het Afrikaans onzeker is. Deze onzekerheid is gebaseerd op de vrees dat het Afrikaans zijn status als officiële taal op nationaal niveau zal verliezen. Wanneer het Afrikaans de facto niet langer een officiële taal op nationaal niveau is, zo wordt gevreesd, dan zal er ook geen reden meer bestaan om de taal te leren en te gebruiken. Dan zullen de aanstellingen van taalonderwijzers en docenten in het onderwijs in het gedrang komen en zal de vraag naar Afrikaanstalige boeken afnemen. Het Afrikaans zal dan binnen enkele jaren vervallen tot een ondergeschikte taal; een huis, tuin- en keukentaal. Deze angst is om verschillende redenen ongegrond. Allereerst is deze ontwikkeling in taalsociologisch opzicht onwaarschijnlijk. Zij gaat namelijk uit van de veronderstelling dat de sociologische lotgevallen van een taal voorspelbaar zijn - en nog wel op basis van één factor. Dit is niet juist. Het taalsociologische inzicht in de taalpolitieke samenhang van taal en maatschappij is niet voldoende verfijnd om toe te laten te voorspellen of een taal al dan niet uitsterft. | |
[pagina 230]
| |
De vrees omtrent de toekomst van het Afrikaans is ook ongegrond omdat een strategische analyse van het Afrikaans aantoont dat de positie van de taal redelijk sterk is. Enkele negatieve aspecten ten spijt. Wat die negatieve aspecten betreft, is daar vooreerst het stigma dat de taal draagt. De taal lijdt zwaar onder zijn verleden als taal van de apartheid. Verder is er het feit dat de (blanke) sprekers van het Afrikaans worden beschouwd als mensen die zichzelf ten koste van anderen hebben bevoordeeld en die anderen cultureel hebben buitengesloten. Afrikaans is ook geen internationale taal. En er is het gegeven van ‘rechtvaardig herstel’ [een regeringsprogramma ‘van regstellende aksie’]. Het Afrikaans kent ook enkele ‘bedreigingen’, waaronder de hoge status van het Engels. Bedreigend zijn ook het nationalistisch fanatisme van leidende Afrikaners (die dreigen met een optreden dat ‘de activiteiten van het Iers Republikeinse Leger zal doen lijken op een picknick van een zondagsschool’ indien het Afrikaans zijn officiële status zou verliezen), en de overheersende invloed van ‘culturele organisaties’ als de Afrikanerbond (voorheen de Broederbond) en groeperingen binnen de media, die zich voortdurend exclusief pro-Afrikaans en problank opstellen. Ook de vermeende kosten van meertaligheid, de angst dat meertaligheid tot een ineffectief bestuur zal leiden, en de omvang van de taakstelling om pluralisme te vestigen, bedreigen het Afrikaans. Maar tegenover deze negatieve elementen staan de positieve: het Afrikaans telt ongeveer zes miljoen moedertaalsprekers en is daarmee de derde grote taal in het land. En met ongeveer tien miljoen tweedetaalsprekers neemt het Afrikaans op dat gebied de vierde plaats in. Het is een hoog gestandaardiseerde en gecodificeerde taal (de achtste druk van de Afrikaanse Woordelys- en Spelreëls is in 1991 verschenen), die functioneel volledig bezet is en die wordt gebruikt in alle openbare domeinen zoals het parlement, de rechtspraak, het staatsbestuur, de godsdienst en in de nationale media. Verder is het Afrikaans demografisch wijd verbreid en is het een kerntaal binnen elke sociale groep in het land: jong, van middelbare leeftijd en bejaard, zowel mannen als vrouwen, zowel op het platteland als in de steden, arbeiders, middenstanders en leidinggevenden, en elk van de voormalige ‘rassengroepen’ (blank, zwart, kleurling en Aziaat). Het Afrikaans is een rijke hulpbron met een keur aan publicaties op alle terreinen (naslagwerken, woordenboeken, studieboeken, literaire werken) en is een nuttig instrument waarmee men zich pedagogisch kan ontwikkelen, handel kan drijven (met sterke reclamebureaus) en cultuur en entertainment kan vinden. De bedrijvigheid rond het Afrikaans is groot, met taalcursussen, alfabetiseringsprogramma's, uitgeverijen en dergelijke meer, elk met de nodige fondsen en een verscheidenheid aan banen voor onderwijzers, vertalers, redacteuren en journalisten. Vanuit het | |
[pagina 231]
| |
Afrikaans zijn velen tot topprestaties gekomen: academici, theologen, scheppende kunstenaars, enzovoorts, en er bestaat een uitgebreid netwerk van instellingen die de Afrikaanse zaak behartigen. De Afrikaanstalige gemeenschap beschikt over een bijzondere vitaliteit. Een deel van deze vitaliteit berust op de sociaalpolitieke betekenis van de taal. Het Afrikaans vormt al gedurende honderd jaar een element van etnisch bewustzijn. Sinds de afscheidingsbewegingen in de Oostkaap rond 1860, toen de politieke leiders beseften dat zij de steun van de Afrikaanstalige grensboeren nodig hadden en het Afrikaans in de krant begonnen te gebruiken, maakt het Afrikaans volwaardig deel uit van de identiteit van zijn (blanke) sprekers. Sindsdien, in de huidige eeuw, bereikte het Afrikaner nationalisme een hoogtepunt. Hoewel dit Afrikaner nationalisme de afgelopen vijf jaar in twijfel verkeert, een gevoel van vervreemding of misschien zelfs wel een trauma doormaakt, en hoewel het mogelijk is dat het Afrikaans zijn alomvattende nationaal-politieke rol tot op zekere hoogte zal verliezen, zal het Afrikaans mijns inziens een object van etnische loyaliteit blijven, een instrument van solidariteit, een drager van cultureel eigendom en een symbool van culturele identiteit. Wanneer dit het geval is, verkeert het Afrikaans niet in een bedreigde positie. Tot slot mogen de kansen die thans worden geboden ter bevordering van het Afrikaans niet worden onderschat. De sterke geest van verzoening, de expliciete aanvaarding van het pluralisme in de grondwet en het feit dat het programma van rechtvaardig herstel het Afrikaans een kans geeft om zijn voormalige positie als niet-rasgebonden taal te herwinnen. De taalpolitieke positie van het Afrikaans is sterk, maar kan uiteraard niet zomaar worden overgelaten aan het toeval van economische, politieke en sociale krachten. De dominantie van het Engels dient voortdurend in de gaten te worden gehouden. Dit werd onlangs opnieuw duidelijk uit de taalbeleidsvoorstellen van de Zuid-Afrikaanse Omroep (Suidafrikaanse Uitsaaikorporasie) en uit het voorgestelde taalbeleid van het Gautengse Ministerie van Onderwijs, die beide kunnen leiden tot een bevoordeling van het Engels en de verzwakking van de positie van de tien overige officiële talen. Anderzijds moet het ‘gevaar’ van het Engels in Zuid-Afrika ook niet worden overdreven. De Engelstalige gemeenschap heeft - met het Engels zelf - een enorme bijdrage geleverd aan de cultuur van het land, de economische groei, de politieke en educatieve instellingen, de normen en waarden en dergelijke meer. Zonder het Engels zouden alle gemeenschappen in Zuid-Afrika, en vooral de Afrikaanse gemeenschap, aanzienlijk armer zijn. Samenvattend: Voorzover iemand de zaak van het Afrikaans wil bevorderen, moet hij mijns inziens in eerste instantie streven naar eigen uitnemendheid op onder andere academisch, literair, economisch en politiek gebied. | |
[pagina 232]
| |
Een N.P. van Wyk Louw en een Breyten Breytenbach betekenen meer voor de zaak van het Afrikaans dan duizend taalnationalisten. | |
De band met Nederlandstalig EuropaSinds de democratisering van Zuid-Afrika, dus na de beëindiging van de academische en de culturele boycot, zijn er verschillende pogingen gedaan om een verbinding tot stand te brengen tussen de Nederlandstalige gemeenschappen in Europa en de Afrikaanstalige gemeenschap. Voorbeelden van deze onderlinge contacten vormen de uitgebreide academische bezoeken over en weer, de start van cursussen Afrikaans aan Nederlandstalige universiteiten, de samenwerkingsovereenkomsten tussen de Vlaamse regering en Afrikaanse instellingen, en de inschakeling van Afrikaanstalige academici bij internationale taal- en cultuurcongressen (zoals bijvoorbeeld bij de congressen in Brussel over de positie van het Nederlands in de wereld, waarbij als thema voor het tweede congres het Afrikaans ook specifiek werd genoemd). Een van de redenen om een band aan te gaan is de verwantschap tussen het Afrikaans en het Nederlands. Overwegingen daarbij zijn ondermeer: (a) de stamverwantschap tussen het Afrikaans en het Nederlands, (b) de numerieke en functionele versterking van de twee talen, en (c) de weerklank die sprekers van beide talen bij elkaar ervaren. Wat de eerste van deze overwegingen betreft, is de redenering waarschijnlijk min of meer als volgt: het Afrikaans is uit het Nederlands ontstaan, dus verstaan we elkaar. Twee personen die respectievelijk Standaard Afrikaans en Algemeen Nederlands met elkaar spreken, kunnen (met enige inspanning en welwillendheid) elkaar verstaan. Dit is niet zonder meer mogelijk in het geval van Frans en Nederlands, of Engels en Afrikaans. Wij begrijpen elkaars talen, en horen dus bij elkaar. Ad (b): Afrikaans en Nederlands verkeren allebei in een bedreigde positie. Het Afrikaans door de macht van het Engels in Zuid-Afrika en het feit dat het een van de elf officiële talen is, het Nederlands door de sterke posities van het Engels, Frans, Duits en Spaans binnen de Europese Unie. Beide kunnen in hun strijd om te overleven door samenwerking hun positie versterken. Het Afrikaans zal dan kunnen aanvoeren dat het wordt verstaan door eenentwintig miljoen buitenlanders en dat het Zuid-Afrikanen toegang geeft tot de internationale gemeenschap. Het Nederlands kan eveneens aanvoeren dat het toch helemaal niet zo klein is als soms wel wordt beweerd, en dat de ‘Dietse’ gemeenschap zes miljoen mensen groter is. Ad (c): Zowel de sprekers van het Afrikaans als de Vlamingen kennen een taalconflict; het Afrikaans met het machtige Engels en het Nederlands in België met het machtige Frans. Wij delen de ervaring van taalrepressie en begrij- | |
[pagina 233]
| |
pen het belang van taalrechten. Wij kunnen elkaars taalzorg en taaltrots begrijpen, wij spreken elkaars taal(politiek). De vraag is natuurlijk of deze drie zienswijzen voldoende zijn als basis voor een formele samenwerking. Deze kwestie is bepaald niet zo eenvoudig, en enkele kanttekeningen zijn op hun plaats. Om te beginnen zijn alle drie deze standpunten al te eenvoudig gesteld. Het is waar dat Nederlandstaligen het Afrikaans met een minimum aan formele training kunnen verstaan, en omgekeerd, iets wat bijvoorbeeld niet waar is ten opzichte van het Zweeds of het Engels. Dit is zeker zo bij hoogopgeleide personen zoals journalisten, bij politici die het buitenland bezoeken en bij academici (en zeker bij hoogleraren in de Afrikaanse en Nederlandse taal- en letterkunde); vooral in formele situaties waarin nadrukkelijk wordt gepraat. Maar de stelling is overdreven: het is niet waar dat ‘wij’ elkaar zo goed verstaan. Wanneer de gesprekssituatie informeel wordt, zoals bij een ontvangst, dan gaat steeds meer verloren. Spreken we met studenten of met personen buiten de professionele kring, dan verstaan we elkaar haast helemaal niet. En wanneer er dialect insluipt, is iedereen reddeloos verloren. Het probleem is natuurlijk niet slechts een kwestie van grammatica. Een andere oorzaak is ontbrekende achtergrondkennis en het verschil in conventies om een gesprek te voeren. Hoewel een taalgevoelige spreker van het Afrikaans wel de ‘grammatica’ van het Nederlands kan volgen, is hij nogal eens niet in staat het gesprek te volgen. Overigens verstaan sprekers van het Afrikaans en Vlamingen elkaar vaak gemakkelijker wanneer zij Engels met elkaar spreken. Het argument dat het met elkaar verbinden van beide talen de aantallen sprekers voor elk verhoogt, waarmee zij elkaars taalpolitieke positie versterken, is eveneens overdreven. Het eenvoudige feit is dat statistiek zelden de doorslag geeft in enig betoog over taalpolitieke rechten en voorrechten. In Zuid-Afrika zijn in statistisch opzicht vier talen de meerdere van het Engels. Niemand ziet daarin echter reden om deze talen, eerder dan het Engels, te gebruiken in het parlement, in het bedrijfsleven, in de rechtspraak, in het bestuur of op radio en televisie. De functionele waarde van een taal en zijn status binnen een gemeenschap zijn van groter belang, maar zelfs hieraan zijn beperkingen: wat er in Europa met het Nederlands gedaan of niet gedaan kan worden, of wat de sociale betekenis van het Nederlands in Europa is, raakt absoluut niemand in Zuid-Afrika. En hoewel het (technisch) waar is dat een Afrikaanstalige door het Nederlands toegang heeft tot de internationale gemeenschap, is dit taalpolitiek nauwelijks een zwaarwegend argument. Vooral niet in relatie tot het Engels: elke Zuid-Afrikaner die overzee reist, beheerst het Engels. Ook het standpunt dat (blanke) Afrikaanstaligen en Vlamingen elkaars taalpolitieke gevoeligheden begrijpen en zich dus bij elkaar ‘thuis’ voelen, is | |
[pagina 234]
| |
van beperkte geldigheid. Afgezien van het feit dat deze overweging ook geldig is voor andere gemeenschappen die ‘kleinere talen’ gebruiken (Basken, Ieren, Friezen, Bretoenen, enzovoorts) is het de vraag wat de inhoud van deze ‘gedeelde taalpolitieke wereld’ behelst. Het lijkt mij redelijk zeker dat de overeenkomsten tamelijk beperkt zijn. Elke Afrikaanse student die een wat ouder literair werk in het Nederlands moet lezen, zal bevestigen dat de culturele werelden van het Afrikaans en het Nederlands aanzienlijk verschillen. De volgende van die verschillen zijn belangrijk: het Afrikaans is Calvinistisch, het Nederlands in Vlaanderen roomskatholiek; de twee gemeenschappen hebben weinig gemeenschappelijke tradities, geschiedenis, muziek of letterkunde; in België is de taal de basis van de interne spanning, samen met spanningen tussen de kerk en de vrijzinnigen, het liberalisme en het socialisme, maar in Zuid-Afrika berusten de spanningen op taal, ras, fundamentele mensenrechten (discriminatie) en de verschillende stelsels van normen en waarden (cultuur). De sprekers van het Nederlands en van het Afrikaans hebben cultureel weinig met elkaar gemeen. Overigens voelt een doorsnee spreker van het Afrikaans zich waarschijnlijk eerder thuis in een Brits milieu dan in een Vlaams. Hij is veel meer vertrouwd met de nationale symbolen, instellingen en standbeelden van Groot-Brittannië dan met die van Nederland of Vlaanderen. Formele samenwerking op basis van taalverwantschap is mijns inziens dan ook niet te verantwoorden. Ook niet ter ‘versterking’ van elkaars taalpolitieke posities.Ga naar eindnoot(3) Hiermee wil natuurlijk niet beweerd zijn dat de samenwerking tussen (Zuid-)Afrika en Nederlanders en Vlamingen niet zinvol is. Integendeel, deze is ongetwijfeld van groot belang. Maar: die samenwerking moet niet gebaseerd zijn op taalpolitieke overwegingen, noch gericht zijn op onderlinge taalpolitieke steun. Formele samenwerking dient eerder gericht te zijn op het hanteren van de problemen waar Zuid-Afrika voor staat, zoals bijvoorbeeld op het opbouwen van een staat, volksgezondheid, educatie, huisvesting en conflictbeheersing. In dit kader is het financieren van prijzen voor ‘de beste student in de Vlaamse letterkunde’, of van bezoeken van hoogleraren in de Afrikaanse taal- en letterkunde aan België elitair en moeilijk te verantwoorden. Hiermee wordt ook niet beweerd dat de ondersteuning van taalprojecten niet wenselijk is. In Zuid-Afrika vormt taal een centrale component in ettelijke van de ernstige problemen in het land. Europese deskundigheid op dit gebied kan waardevol zijn, bijvoorbeeld voor het tot stand brengen van een betekenisvolle democratie en een nationale verzoening, de ontwikkeling van overheidsstructuren en -instrumenten waarmee taalrechten kunnen worden gehanteerd, zodat conflicten kunnen worden vermeden en de culturele rijkdom van het land bewaard kan blijven, de training van ambtenaren in com- | |
[pagina 235]
| |
municatieve vaardigheden, de (drastische) verbetering van het taalonderwijs (hoeveel talen, wanneer, hoe lang; de methodologie van het vreemde talenonderwijs), de opleiding van tolken, alfabetiseringsprogramma's en de culturele bepaaldheid van de economische ontwikkeling. Dergelijke samenwerkingsprojecten bestaan natuurlijk al geruime tijd. Voorbeelden zijn het taal-faciliteitenproject in Bloemfontein, de samenwerking met het National Language Project in de Kaap en het Languages in Contact and Conflict in Africa-programma in Pretoria (en Duisburg in Duitsland). Zuid-Afrika beleeft een moeilijke tijd. Het land wil een pluralistische democratie vestigen. Het wil economisch groeien. Maar het is meertalig en multicultureel en het heeft een sociopolitieke erfenis van verdeeldheid en een cultuur van geweld. De meeste politieke filosofen menen dat een dergelijk land weinig hoop op succes kan hebben. Maar Zuid-Afrika heeft geen keus. Het moet slagen. Ook de rol van het Afrikaans in een democratiserend Zuid-Afrika moet benaderd worden, zo ben ik van mening, met een gevoel voor deze grote zaak. En dat geldt ook voor de kwestie van samenwerkingsverdragen tussen Zuid-Afrika en de Vlaamse en Nederlandse regeringen.
Vertaling: Lauran Toorians |
|