pel van honderden eilanden omvat, maar ook de drie Guyana's, van west naar oost: Guyana, Suriname en Guyane française. Om hun betrekkelijk geografisch isolement, hun economische structuur en historische wording is het niet verwonderlijk dat ook deze landen tot de ‘zingende eilanden’ worden gerekend; iemand als Gabriël García Márquez rekent daarenboven ook Venezuela en het noordoosten van Colombia tot de regio. Wie het gebied ooit bereisd heeft, weet dat een gemeenschappelijke noemer altijd tekort doet aan de karakteristieken van de afzonderlijke delen van het gebied. De bevolkingskleur van Haïti is niet vergelijkbaar met die van Suriname, noch zijn de voodoocultuur en de winticultuur. De hoofdstad van de Dominicaanse Republiek lijkt nergens op het Curaçaose Willemstad en de smaak van de roti in Guyana is absoluut anders dan die in Trinidad. Een stuk als dat van Jules de Palm uit diens Antiya is daarom zo welkom in de bundel, omdat het helder laat zien hoe tussen twee eilanden die zo dicht bij elkaar liggen, Aruba en Curaçao, toch een oceaan van verschil kan liggen.
Welke gedaantes alle culturen en volkeren uiteindelijk na eeuwen van evolutie en revolutie, knechting en zelfstandigwording ook hebben aangenomen, in de verhalen van Zingende eilanden zijn ook gemeenschappelijke sporen aan te wijzen. In zijn historische roman El siglo de las luces (in Nederlandse vertaling: De guillotine op de voorsteven) neemt de Cubaan Alejo Carpentier ons mee naar het bedrijvige Paramaribo in de bloei van de plantage-economie, ‘een stad die iets van een Vlaamse Kermis en veel van een tropisch Luilekkerland had’. Maar de lezer die zich wentelt in de pracht van historische details komt bedrogen uit: de hoofdpersoon komt na verloop van tijd bij een dokter die ‘op wetenschappelijke wijze’ veroordeelde slaven een been moest amputeren. In het beroemde Wide Sargasso Sea van Jean Rhys zien we een plantershuis in vlammen opgaan, en meer individueel komt het slavenverzet aan bod in Miguel Barnets Cimarron (het verhaal van een weggelopen slaaf dat nog in 1994 door de groep De Nieuw Amsterdam opgevoerd werd met muziek van Hans Werner Henze). In Crossing the river van Caryl Phillips gaan we in het spoor van een plantage-eigenaar mee de oceaan over en een Afrikaanse rivier op, om een voormalige slaaf in de vrije republiek Liberia te zoeken; het stuk intrigeert niet enkel als psychologisch-historische vertelling, maar ook als een alternatieve versie van Joseph Conrads Heart of darkness. In heel andere zin is Afrika aanwezig in De kinderen van Sisyphus van Orlando H. Patterson, namelijk in zoverre Haile Selassie de verpauperde Jamaicaanse Rastafarians vervulde met hoop op een nieuwe toekomst in hun land van herkomst - dat tragisch genoeg uiteindelijk een ‘imaginery homeland’ zou zijn, om met Salman Rushdie te spreken. Ook in verhalen die ver van de slaventijd af staan, blijven historische noties meespelen. In het fragment uit Nobele wilden van Frank Martinus Arion vraagt de hoofdpersoon zich af hoe een revolutionaire groep zal reageren wanneer ze opeens een hele plantage cadeau krijgt. En in Vrijen met een neger tot je zwart ziet van de Haïtiaan Dany Laferrière loopt een uitbundige vrijpartij tussen een witte vrouw en een zwarte man - het fragment heet ‘Als een op mijn zwarte pik ontloken bloem’, - verkeerd af, wanneer de man zijn minnares, Miz Sohisticated Lady, vergelijkt met een kom rijst als welvaartssymbool: ‘Ze vertrekt, en hoe meer ik erover nadenk, des te meer zie ik de kwestie niet zozeer als een ruzie over rijst, maar als een heel oud, historisch misverstand, onherstelbaar, totaal en definitief, een misverstand betreffende ras, kaste, geslacht, volk en godsdienst.’ Het verhaal van Astrid Roemer, ‘Het kind Sadhor’, eindigt met een vergelijkbaar, fundamenteel verschil tussen wit en zwart. Het ‘negerverdriet’ is sterk aanwezig in het Caraïbisch gebied, en dus in Zingende eilanden, maar de meesterverteller die die term in zovele verhalen vanuit allerlei hoeken heeft belicht, Edgar Cairo, schittert door afwezigheid.
Opmerkelijk is dat rassenverhoudingen, anders dan in de historisch beladen verhouding zwart-wit, niet in de bloemlezing naar voren komen. De multiculturele samenleving die al langer dan een eeuw zo typerend is voor het merendeel van de Caraïbische landen, komt uit het gekozen fragment van de roman Átman van Leo Ferrier alleen uit de verf voor wie al heel goed in de mores van de Caraïbische regio is ingevoerd. Een fragment uit A house for Mr. Biswas van Naipaul had dit kunnen opvangen, maar Rutgers kiest voor een fragment uit Naipauls The Mimic Men waarin de politieke psychologie van het prille leiderschap wordt getekend.