In die situatie is radicaal verandering gekomen. Met de nominatie van Tip Marugg voor de AKO-Literatuurprijs (1988) en van Caryl Philips voor de Booker-prize (1993), met de W.H. Smith-prijs (1991) en de Nobelprijs (1992) voor Derek Walcott, met de Prix Goncourt (1991) voor Patrick Chamoiseau en met het wereldsucces van Ségou van Maryse Condé wordt er met de Caraïbische schrijvers terdege rekening gehouden. Na de boom van Latijns-Amerikaanse literatuur in de jaren zeventig - met nu nog een prachtige nabloei in het werk van García Márquez - is de focus verschoven naar wat lang de periferie van Latijns-Amerika heette: het Caraïbisch gebied. Wim Rutgers heeft voor De Bezige Bij de bundel Caraïbische verhalen Zingende eilanden samengesteld, ongetwijfeld om het thema van de Nederlandse Boekenweek - El Dorado, literatuur van Latijns-Amerika en het Caraïbisch gebied - mee reliëf te geven. Aan de bron van de 27 verhalen die Rutgers heeft geselecteerd, is al te zien hoezeer de Caraïbische bellettrie in opkomst is: meer dan de helft van de boeken waaruit de verhalen stammen verscheen in de afgelopen tien jaar. Overigens moet dat begrip ‘verhalen’ nogal ruim genomen worden: in 22 van de 27 gevallen gaat het om fragmenten uit grotere prozawerken. Dat wekt nogal verwondering, want welke noodzaak is er om van een meester van het korte verhaal als Albert Helman nu juist geen verhaal op te nemen, maar een fragment uit zijn reisverhaal Het eind van de kaart? Misschien heeft dan toch meegespeeld dat De Bezige Bij graag haar romanauteurs als Frank Martinus Arion, Tip Marugg en Denis Henriquez - geen van drieën schrijver van korte verhalen - in het boek opgenomen zag.
‘Wereldliteratuur’ is een canoniek begrip, de aanduiding voor de crème de la crème van de verzameling van alle literaturen. Wim Rutgers heeft ervoor gekozen het beste uit de Caraïbische literatuur bijeen te brengen, dus zeg maar: de canon van één van de velden waaruit de wereldliteratuur is opgebouwd.
Binnen de Caraïbische literatuur als geheel is zijn selectie dus per definitie een behoudende keuze, die weinig verrassingen oplevert. De moderne Caraïbische klassieken als V.S. Naipaul, Albert Helman, Orlando Patterson, Cola Debrot, Leo Ferrier, Miguel Barnet, Jean Rhys, Earl Lovelace en Simone Schwarz-Bart zijn uiter-
Wim Rutgers (º1941).
aard vertegenwoordigd. Rutgers heeft een mooie spreiding over het Caraïbisch gebied gerealiseerd: de Antillen en Aruba zijn er met zes verhalen, Cuba en Suriname met vijf, Haïti, Trinidad en Guadeloupe met twee en dan zijn er nog Martinique, St.-Kitts, Dominica, Antigua en Jamaica, ieder met één verhaal. De Nederlandse taal is nogal oververtegenwoordigd met elf verhalen - maar dat is in een bundel van een Nederlandse uitgever wel begrijpelijk - het Engelse taalgebied is aanwezig met acht, het Franse met vijf en het Spaanse met drie verhalen. Deze cijfers zijn vooral opvallend als je ze afzet tegen Rutgers' mededeling: ‘In dat gebied wonen ruim 32 miljoen mensen, waarvan er ongeveer twintig miljoen Spaanstalig zijn, er ruim zes miljoen Frans-Créole spreken en bijna zes miljoen Engels. Het aantal Nederlandssprekenden beslaat niet meer dan één procent van de totale Caraïbische bevolking.’ Rutgers heeft dus een soort wet van de omgekeerde vertegenwoordiging aangehouden. Als het gaat om de Caraïbische canon zie ik echter twee echte missers. Guyana heeft met Roy Heath, Jan Carew en Edgar Mittelholzer zijn partij altijd goed meegeblazen en is in
Zingende eilanden geheel afwezig, terwijl zeker de laatstgenoemde in dit gezelschap aanwezig had moeten zijn; en een echte Caraïbische
classic is inmiddels George Lamming, ook hij ontbreekt.
Het Caraïbisch gebied is een enorm uitgestrekte regio, die niet enkel de gehele archi-