Ons Erfdeel. Jaargang 40
(1997)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdHet boek van de bruinmensenDit boek past in verschillende kaders. Het vertegen woordigt niet alleen een zuiver literair, maar voor Zuid-Afrika ook een maatschappelijk belang. ‘Literair-sociaal’ als roman van een kleurlingschrijver in het Afrikaans; zuiver sociaal als mogelijke versterking van de identiteit van de kleurlingen. Het boek is bruin; er staat een oude, bruine foto op het omslag. De schrijver, die op hoge leeftijd debuteert, kondigt zijn werk aan als: ‘'n storie van die bruinmense van Suid-Afrika.’ Dit zijn de Zuid-Afrikaanse kleurlingen, de groep van ongeveer drie miljoen vooral in de Kaapprovincie wonende Afrikaanstaligen van gemengd bloed. De afstammelingen van de oorspronkelijke bewoners van de Kaap, de Hottentotten, ten dele Griekwa's genoemd, horen ertoe, vermengd met blanken, zwarten en Maleiers. | ||
[pagina 120]
| ||
Anders dan in het vroegere Nederlands-Indië, waar de Indo-Nederlanders althans voor de wet als Europeanen golden, zijn de kleurlingen in Zuid-Afrika ook formeel als afzonderlijke groep beschouwd en gediscrimineerd; in de apartheidstijd zelfs gedeporteerd. In Kennis van die Aand van André Brink en Toorberg van Etienne van Heerden (om maar twee bekende Afrikaanse romans te noemen) treden kleurlingen op als vertegenwoordigers van de onderliggende groep. Ook voor wie zich tegen achterstelling in het algemeen keert, is discriminatie onder leden van één taalgemeenschap kennelijk extra schrijnend. Pogingen om de Afrikaanse cultuur ondanks de sterke Engelse invloed levend te houden zijn door de discriminatie van de kleurlingen bedorven; hun ontwikkeling is tegengewerkt. De Afrikaanse literatuur kent natuurlijk kleurlingschrijvers (S.V. Petersen, P.J. Philander, Eddie Domingo, Adam Small), maar weinig en schijnbaar zonder veel invloed. In de laatste jaren is hierin wel iets veranderd, want steeds meer mensen lijken te begrijpen dat een Afrikaanse literatuur zonder kleurlingen op één been loopt. Het wachten was op de kleurlingschrijver die zich zou wagen aan het belangrijkste literaire genre van onze tijd: de roman. De verdienstelijke pogingen van de arbeider-schrijver Abraham Phillips kregen veel aandacht, ook in Ons Erfdeel.Ga naar eindnoot(1) Deze verbetering hangt natuurlijk samen met de afschaffing van de apartheid. Die heeft ook onder de kleurlingen geleid tot een discussie over de identiteit van de eigen groep, die zich vooralsnog tussen uiterste standpunten beweegt. Sommigen willen totale verengelsing in naam van de moderniteit, anderen voelen zich door Mandela's A.N.C. opnieuw gediscrimineerd en gaan soms zelfs in de richting van een soort van kleurlingen-apartheid (met een kleurling-weerstandsbeweging in de trant van de oude Afrikaanse Weerstands Beweging (A.W.B.) van Terreblanche. Tegen deze achtergrond is het boek van Scholtz een merkwaardige gebeurtenis, doordat het de geschetste literair-sociale leemte in zekere zin vult (hier komt eindelijk een kleurling met een grote roman) maar ditzelfde vacuüm tegelijk opnieuw demonstreert: deze ‘storie van die bruinmense’ is namelijk grotendeels geschreven in het Engels. De schrijver wordt aangekondigd als literair autodidact, een ambachtsman met alleen lager onderwijs. Maar dit onderwijs was Engelstalig, zodat Scholtz nooit les kreeg in zijn eigen taal. Ook de Afrikaanstalige kleurlinggemeenschap in zijn roman heeft alleen een Engelse school, onder het motto: ‘Engels is beter as niks’, p. 95. Hij moest zijn boek dan ook in het Engels schrijven, maar dit Engels werd zozeer doorspekt met Afrikaanse zegswijzen en Afrikaanse begrippen dat het resultaat onleesbaar was. In dit stadium is de Kaapse Hermans-deskundige Wium van Zyl bij de zaak betrokken geraakt. Die heeft de oorspronkelijke tekst van Scholtz in het Afrikaans vertaald, waarna de schrijver nog bij een laatste bewerking betrokken is.Ga naar eindnoot(2) De uiteindelijke versie is (anders dan dat ‘lewendagge’ in de titel doet vermoeden) bijna helemaal in standaard-Afrikaans, en voor wie Nederlands leest goed te begrijpen. Inmiddels is van Scholtz, als schrijver nog jong, ook honderd procent Afrikaans werk verschenen (Langsaam die vuur). Een plattegrondje voorin het boek schetst een toestand waarmee Zuid-Afrika vertrouwd is: die van de tweedeling. Het doet denken aan de gescheiden stamboom (met tegenover de blanke tak een aparte kleurlingtak die ‘skaam-familie’ heet) waarmee Toorberg begint. Reizigers door het Zuid-Afrika van nu herkennen de situatie: een stadje, ‘plase’ (boerderijen) in de buurt waarvan eigenaar en naam vermeld zijn op de manier van de huidige borden langs de weg (Harry Lewis - The mall; Piet de Bruin - Schoongesicht) en - op ruime afstand van het stadje - een kleurlingenwijk, die in dit geval Vatmaar heet. Het gaat om een (uiteraard fictieve) schets voor de jaren 1901-1922, maar dergelijke nederzettingen van kleurlingen tref je bij stadjes in de Kaapprovincie ook vandaag nog aan. Scholtz situeert zijn boek ongeveer ten tijde van zijn eigen geboorte (1923). Hij schrijft over het leven in Vatmaar in de jaren twintig, maar de voorgeschiedenis komt naar voren in verhalen van de oudste Vatmaarders, die hun rol als grondleggers van het dorp graag uit de doeken doen. De oorsprong van Vatmaar ligt bij de Boerenoorlog (1899-1902), toen de Engelsen kleurlingen (‘cape boys’) inschakelden tegen de onafhankelijke boerenrepublieken. De stichters van Vatmaar zagen die oorlog als een zaak van de blanken (‘Hoekom witmense mekaar doodmaak, kon ek nog nooit | ||
[pagina 121]
| ||
verstaan nie’) en als een welkome kans om werk te krijgen. Maar dit bleek vuil werk: de boerderijen afbranden van de boeren die tegen de Engelsen vechten, hun vrouwen en kinderen naar de Engelse concentratiekampen brengen. De ‘boys’ maakten er maar het beste van en redden heel wat boereneigendommen van de vlammen, zij het wel ten eigen bate. Dit is het ‘Vatmaar-goed.’ Na de oorlog kregen ze bij wijze van dank voor bewezen diensten toestemming voor een nederzetting, waarvoor zij de ‘in veiligheid gebrachte’ Vatmaarbouwonderdelen goed konden gebruiken en zo kwam het dorp Vatmaar aan zijn naam. Dit opportunisme en deze losse opvatting van het eigendomsrecht zijn kenmerkend. Als één van de stichters zegt: ‘Ons kon dit nooit weerstaan om 'n draai met anderman se bicycle te ry nie,’ (p.3) mag dit eufemistisch worden opgevat. Toch zijn de inwoners van Vatmaar tegelijk keurige mensen: ze maken geen rommel, ongehuwde moeders zijn er niet, voor de kerk hebben ze veel over. Nette armoe brengt ze tot een grote saamhorigheid, die maar af en toe verstoord wordt. Die solidariteit heeft allicht ook te maken met de achterstelling vanwege hun huidskleur. In de ervaring van de Vatmaarders vormen de blanken, ondanks de diepe tegenstelling tussen Engelsen en Afrikaners, als het er op aan komt een blok om de anderen er onder te houden: ‘'n Witman sal altyd sy wit vyand liefhê maar sy swart vriend haat’ (p. 104). Het boek illustreert deze bewering overvloedig, al blijken er onder de ‘witmense’ ook wel uitzonderingen mogelijk; dat zijn de blanken die ‘meer swart as wit’ genoemd worden. Een kleurlinggemeenschap als Vatmaar zou door een systematische discriminatie zichzelf opheffen. Alle kleuren zijn dan ook in beginsel welkom. Vatmaar heeft zelfs een ‘koeliewinkel’ met een Indiër als eigenaar. Maar Vatmaar is in dit opzicht allerminst vlekkeloos. De verteller geeft toe: ook ‘ons het onse eie ek-is-beter-as-jy-soorte gehad’ (p. 3). Een kind van een kleurling en een blanke kan zijn buurman, nakomeling van een kleurling en een neger, altijd voor ‘swart baster’ uitmaken, waarna die met iets fraais als: ‘Duits baster’ kan terugslaan. Maar deze discriminatie binnen de gemeenschap gaat veel verder: een tamelijk welvarende lichtgekleurde jongen verknoeit een paar levens als hij afwil van een negermeisje dat hij zwanger gemaakt heeft; de ene kleurlinge kletst de andere (die wat lichter is) de gevangenis in; de botste politieman is een medebruinman, en zo meer. Met andere woorden: de kleurlingen van Scholtz zijn bepaald geen engelen; ze houden hun solidariteit overeind hoewel ze even zwak en even slecht zijn als andere mensen. De koppeling van de kleurlingenidentiteit aan de Afrikaanse taal speelt overigens door het hele boek een rol: het Engels is de taal van het establishment in de stad, in de huizen met waterleiding en elektriciteit, maar Vatmaar spreekt Afrikaans. Een Vatmaarder die Engels leert, loopt het risico dat hij tot de ek-is-beter-as-jy-soort gaat horen. Een boek als dit wordt bedreigd door clichématigheid. Hoe vaak hebben we al niet gelezen over arme mensen die het goed bedoelen en in het bijzonder over rassendiscriminatie in een hiërarchie waar de blanken bovenaan staan? Is dat Vatmaar geen afgezaagd boek? Het is dat niet, om een aantal redenen. De eerste is de compositie van het boek, die uitgesproken doeltreffend is. Op het eerste gezicht krijgen we te maken met een lange reeks min of meer losse verhalen over inwoners van Vatmaar. Over de Engelse korporaal die met zijn zwarte vrouw tot de eerste Vatmaarders hoorde. Over hoe de Basoetoe oom Flip zijn transportbedrijf (kar met paard met één oog) financierde met een diamant die hij wel gestolen had maar die hem toch ook wel een beetje toekwam. Over de arme blanke wees die geadopteerd werd door een zwarte vrouw. Over hoe een nieuwe Vatmaarder, vers van de Kaap, zich niet alleen als verstandige hennepgebruiker verdienstelijk maakt (hij drinkt er namelijk niet bij) maar ook op andere terreinen: eerst bij de jonge vrouw van een al te bejaarde man, vervolgens als oprichter van een voetbalclub. Bij veel verhalen is het de vraag wie precies aan het woord is. Aanvankelijk een bewoner van Vatmaar die in de jaren twintig een jaar of vijftien was en zijn stof mede ontleent aan wat de ouderen hem vertelden. Maar deze opzet raakt als vanzelf op de achtergrond; we lezen ook gedachten van personages. Bij deze losse verteltrant vervaagt de identiteit van de verteller, maar de band met de kleurlinggemeenschap wordt alleen maar hechter. Het boek wordt als het ware de stem van Vatmaar; de | ||
[pagina 122]
| ||
compositie draagt er dus toe bij dat we hier inderdaad met ‘'n storie van die bruinmense’ te maken krijgen. De suggestie is dat hier inderdaad de geschiedenis van de bruinmensen ‘van binnenuit’ verteld wordt. De verhalen blijken in de loop van het boek minder los te staan dan men eerst denkt, en ten dele in elkaar over te lopen. Behalve een klein aantal hoofdfiguren die bijna steeds in beeld blijven, zijn er bijfiguren uit beginverhalen die later opnieuw opduiken en dan een grotere rol vervullen. Zo komt een personage als ‘tant Wonnie’ aanvankelijk alleen aan de zijlijn voor, om na meer dan honderd bladzijden tot één van de belangrijkste figuren uit te groeien. Omgekeerd keren de ‘helden’ uit de verhalen van het begin soms later in kleinere rollen terug. Meestal gebeurt dit onnadrukkelijk, maar Scholtz gebruikt deze opzet ook één keer om (juist met alle nadruk) spanning op te wekken. Eén van zijn hoofdfiguren, de geliefde van een Vatmaars meisje, verdwijnt plotseling van het toneel. Dat meisje en de lezer blijven in onzekerheid terwijl zich door de afwezigheid van deze man (ten dele een zelfportret van de schrijver) over haar een ramp voltrekt. Scholtz stelt de onthulling van wat er gebeurd is almaar uit, en herneemt het verhaal dan in een hoofdstuk met de laconieke titel: ‘Die raaisel kry 'n antwoord’. Ook op minder in het oog lopende manier worden open plekken uit eerdere verhalen soms later ingevuld. In één geval blijft een dergelijke ‘oplossing’ echter opvallend achterwege. Het gaat dan om een blanke aannemer die sympathie en meer dan dat (‘Ek het hom ook soos 'n vader lief’, p. 276) opvat voor zijn bruine uitvoerder, maar hem later zomaar aan de kant schuift voor een blanke. Waarom deze omslag? Dit kan de stelling over blanke blokvorming natuurlijk illustreren, maar literair klopt het niet: de blanke aannemer wordt in zijn liefde van binnen uit beschreven, terwijl we over zijn ommekeer daarentegen alleen vanuit het perspectief van de gekwetste uitvoerder te horen krijgen. Dit is een zwakke plek, een onevenredigheid die niet te verantwoorden is. Maar over het algemeen versterken dergelijke invullingen de compositie. Op deze manier blijft de lezer betrokken en behoudt het boek zijn eenheid. Vanwege de manier waarop Scholtz zijn talrijke verhalen met elkaar verweeft is hij in Zuid-Afrika al uitgeroepen tot ‘meesterverteller, wat vir 'n wa[gen] en sestien uitgevrete muile kan leisels hou.’ Scholtz toont zich trouwens ook in de meer traditionele zin van het woord een goede verteller, die de lotgevallen van aansprekende personages beeldend en met gevoel voor spanning presenteert. Aan zijn talent en vakmanschap koppelt hij gevoeligheid (af en toe over de grens van de sentimentaliteit) en wijsheid. De schrijver hoort tot de gebenedijden die onze slechte en zwakke kanten met ironie kunnen blijven zien. Indrukwekkend wordt zijn humor als hij die in het geweer brengt bij zijn beschrijving van rassentegenstellingen en daarmee verbonden onmenselijk gedrag. Tegenover de manifestaties van rassenwaan handhaaft hij de overtuiging die naar voren komt in het: ‘God se melk kan in 'n wit of 'n swart bors gedra word’ (p.137). Hij vergoelijkt niet maar kiest meestal voor de ingehouden uitdrukking van verontwaardiging die - wanneer je tenminste kunt schrijven zoals A.H.M. Scholtz het kan - het beste doel treft. Hij is zich uiteraard ook van de sociale kant van zijn werk bewust. Over zijn Vatmaarders zegt hij: ‘As 'n mens hulle verstaan soos hulle is, word jy lief vir hulle.’ Dit geldt de lezer die zelf geen kleurling is, maar evenzeer de kleurlingen die - zoals A.H.M. Scholtz zelf - zoeken naar wat ze zijn en waar ze thuishoren.
Eep Francken
|
|